ECLI:NL:HR:2010:BK3389

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging en inbeslaggenomen geldbedrag in drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1967, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-Oost, locatie Maashegge' te Overloon. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.H.J. van Gaal. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling van het hoger beroep. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk verkopen en afleveren van heroïne en cocaïne aan meerdere afnemers in de periode van januari 2001 tot en met april 2008. Het Hof had overwogen dat de verdachte, door zijn handelen, had bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van diverse gebruikers, wat grote gevaren voor hun gezondheid met zich meebracht.

De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de strafoplegging door het Hof voldoende was, ondanks dat het Hof had overwogen dat het niet uitgesloten was dat de verdachte meer dan vijf afnemers had gehad. Dit onderdeel van de redengeving werd in cassatie niet bestreden, waardoor het middel belang miste. Daarnaast klaagde de verdachte dat het Hof geen beslissing had genomen over het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.130,00. De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het Hof dat het geldbedrag aan de verdachte was geretourneerd, onbegrijpelijk was en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan de verdachte. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel voor zover het de beslissing omtrent het inbeslaggenomen geld betrof, en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

5 januari 2010
Strafkamer
nr. 09/02282
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 februari 2009, nummer 21/003507-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Maashegge" te Overloon.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de opgelegde straf.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van de maand januari 2001 tot en met 2 april 2008 te Nijmegen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5], een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2. hij op 02 april 2008 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,25 gram cocaïne en 74,88 gram heroïne (diacetylmorfine), zijnde cocaïne en heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
3.3. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ter motivering van de opgelegde straf heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft gedurende langere tijd zowel heroïne als cocaïne verkocht aan meerdere harddrugsgebruikers. Aan twee gebruikers heeft hij sinds 2001 verkocht. Weliswaar gaat het in de laatste periode naar eigen zeggen van verdachte om 'slechts' vijf personen, maar gelet op de aanzienlijke hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen in de woning van verdachte in verbinding met de verklaringen van de gebruikers over de afgenomen hoeveelheden, acht het hof het niet uitgesloten dat verdachte meer afnemers heeft gehad dan wel uitbreiding van de kring van afnemers op het oog heeft gehad.
(...) Door aldus, kennelijk enkel uit winstbejag, te handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van diverse gebruikers, met alle nadelige gevolgen van dien. Het is een feit van algemene bekendheid, dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daarnaast heeft verdachte een niet geringe hoeveelheid harddrugs voorhanden gehad."
3.4. Het Hof heeft bij de motivering van de strafoplegging weliswaar overwogen het niet uitgesloten te achten dat de verdachte meer dan vijf afnemers heeft gehad maar het heeft, gelet op de woorden "dan wel" een alternatieve, voor zijn redengeving van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijkwaardige en dus zelfstandig dragende omstandigheid in aanmerking genomen, namelijk dat het niet uitgesloten is dat de verdachte zijn klantenbestand wilde uitbreiden. Nu dat onderdeel van 's Hofs redengeving in cassatie niet wordt bestreden, mist het middel belang en kan het niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft genomen omtrent het inbeslaggenomen geldbedrag ad € 1.130,00.
4.2. De vaststelling van het Hof dat het inbeslaggenomen geldbedrag reeds aan de verdachte is geretourneerd, vindt geen steun in het verhandelde ter terechtzitting, zodat die vaststelling onbegrijpelijk is. Het middel klaagt daarover terecht. Om doelmatigheidsredenen zal de Hoge Raad zelf alsnog de teruggave gelasten.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarin geen beslissing is genomen omtrent het inbeslaggenomen geldbedrag;
gelast de teruggave aan de verdachte van genoemd geldbedrag van € 1.130,00;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.