3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"(...)
Subsidiair is door de raadsvrouw van verdachte - voor zover van belang verkort en zakelijk weergegeven - betoogd, dat verdachte verkeerde in een specifieke noodtoestand waarbij hij in het conflict tussen het maatschappelijke belang bij naleving van de Opiumwet en het belang van de bestrijding van de eigen ziekte en de verschijnselen ervan gerechtvaardigd mocht kiezen voor zijn eigen belang en dat van zijn echtgenote en schoonzoon ten nadele van het maatschappelijke belang.
Ter onderbouwing van het betoog zijn de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte teelde biologische cannabis voor eigen gebruik van hem zelf, zijn vrouw en hun schoonzoon. Alle drie gebruikten ook ten tijde van de doorzoeking op dokters voorschrift cannabis. Zonder gebruik van cannabis leden alle drie ernstig pijn. Verdachte gebruikte in verband met bij hem gediagnosticeerde tongkanker en herstel na een openhartoperatie op medische voorschrift cannabis. De pillen die hij in dat verband op dokters recept van de apotheek kreeg bevatten met gammastralen doorstraalde cannabis waarin zich tevens pesticiden konden bevinden en hadden naast onaangename bijwerkingen een minder heilzame werking dan de eigen biologisch geteelde cannabis.
(...)
Noch de cannabis uit de coffeeshop noch die uit de apotheek voldeden aan de hoge kwaliteitseisen die verdachte gezien zijn ziekte en overtuiging aan zijn medicinale cannabis stelt.
Op grond van het voorgaande dient volgens de raadsvrouw van verdachte ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Ten aanzien van voornoemde verweren overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in september 2004 in de woning aan de [a-straat] in Amsterdam, waar verdachte en zijn echtgenote gebruikelijk verblijven wanneer zij in Nederland zijn, is aangetroffen naast 10 hennepplanten meer dan 30 gram hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Niet is vast komen te staan dat daar toen ook de schoonzoon van verdachte verbleef of woonachtig was.
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten ter terechtzitting bekend en aangevoerd, als hiervoor weergegeven, dat hij goede redenen had om de hennep en hash voorhanden te hebben. Het hof wil vooropstellen dat het hof er van uitgaat dat verdachte oprecht is in zijn beweegredenen.
Bij de bespreking en beoordeling van de gevoerde verweren dient naar het oordeel van het hof allereerst onderscheid te worden gemaakt tussen cannabis en hasjiesj. Naar het oordeel van het hof gaan - anders dan de verdediging kennelijk meent - de argumenten van de verdediging met betrekking tot de grotere waarde die verdachte toekent aan zijn zelf gekweekte cannabis boven medicinale verstrekte cannabis met de daartoe aangevoerde feiten en omstandigheden niet zonder meer op met betrekking tot de in de woning van verdachte aangetroffen hasjiesj.
Niet is gesteld of gebleken noch is anderszins aannemelijk geworden dat de gestelde eigenschappen van de door verdachte geteelde biologische cannabis evenzeer gelden voor de in de woning van verdachte aangetroffen hasjiesj.
(...)
Gelet op het voren overwogene wordt ook het subsidiair gevoerde verweer, er toe strekkende dat verdachte handelde in een specifieke noodtoestand, verworpen. In dit verband overweegt het hof dat ook overigens naar zijn oordeel niet aannemelijk is geworden dat verdachte verkeerde in een dusdanige toestand dat die een dergelijk beroep zou kunnen rechtvaardigen."