ECLI:NL:HR:2010:BK2885

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00535
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overmacht in noodtoestand bij telen van hennep voor geneeskundige toepassing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1949 en wonende te Amsterdam, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj. De verdachte voerde aan dat hij hennep teelde voor eigen gebruik en dat hij en zijn familieleden ernstige pijn leden, waarvoor zij cannabis gebruikten op doktersvoorschrift. De verdediging stelde dat de verdachte verkeerde in een noodtoestand, waardoor hij gerechtvaardigd was om de Opiumwet te overtreden.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat een beroep op noodtoestand in dit geval slechts bij hoge uitzondering kan worden aanvaard. Het Hof had kennelijk geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die de verdachte aan zijn verweer ten grondslag had gelegd, weliswaar aannemelijk waren, maar niet voldoende om te spreken van overmacht in de zin van noodtoestand. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als toereikend gemotiveerd beschouwd.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en dat de redelijke termijn van art. 6 EVRM was overschreden, maar dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden werd. De uitspraak van het Hof werd derhalve bevestigd en het beroep van de verdachte werd verworpen.

Uitspraak

18 mei 2010
Strafkamer
nr. 08/00535
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2007, nummer 23/000005-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.G. van der Plas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissing over de strafbaarheid van verdachte en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het hof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het derde, het vierde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping van het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 september 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en een materiaal bevattende een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, hashish."
3.3. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2006, voor zover inhoudende:
"Ik verblijf op het adres aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Het kan wel kloppen dat de politie 800 gram hasj (het hof begrijpt: hennep) in mijn woning heeft aangetroffen. Eén hennepplant kan gemakkelijk 800 gram hennep opleveren."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2006, voor zover inhoudende:
"Op 10 september 2004 zijn in mijn woning 10 of 11 hennepplanten aangetroffen."
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Het klopt wel dat ik op 10 september 2004 te Amsterdam hasj in huis had. Ik had ook planten op het dakterras."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"De in mijn huis op 10 september (het hof begrijpt: 2004) aangetroffen planten zijn van mij. Van een van de planten buiten heb ik geoogst. Ik schat de oogst op ongeveer 800 gram. Ik wilde deze oogst roken als medicijn.
De hoeveelheid cannabis die ook is aangetroffen had ik opgespaard sinds maart 2004. Wij kopen cannabis bij coffeeshops en sparen dat thuis op."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten of één van hen:
"Bij doorzoeking van de woning van perceel [a-straat] hebben wij het volgende aangetroffen.
Bij onderzoek van terras van de woning troffen wij een 10-tal grote weedplanten aan in potten. Tevens troffen wij op het terras een 2-tal verborgen bergplaatsen aan. In twee verborgen bergplaatsen werden tassen inhoudende op softdrugs gelijkende waar aangetroffen en in beslaggenomen.
De woning bestaat uit de 2e verdieping alwaar de slaapvertrekken zijn gesitueerd en de 3e verdieping.
In de slaapkamer aan de achterzijde van de woning is een tas met op softdrugs gelijkende waar aangetroffen.
In het woongedeelte (het hof begrijpt uit het proces-verbaal van 11 oktober 2004 van [verbalisant 1]: het woon-/kantoorgedeelte) hebben wij een hoeveelheid op softdrugs gelijkende waar aangetroffen.
In het kantoorgedeelte hebben wij een hoeveelheid op softdrugs gelijkende waar inbeslaggenomen.
Van alle softdrugs heeft het SEON, gespecialiseerd in het ontmantelen van weedplantages, monsters genomen welke ter beschikking zullen worden gesteld van de politiedeskundige drs. R. Jellema."
f. een rapport van het politielaboratorium te Amsterdam, opgemaakt door de vast gerechtelijke deskundige drs. R. Jellema, voor zover inhoudende als diens bevindingen:
Item Omschrijving M Bevat
A 2 bovengrondse plantendelen
met vrouwelijke bloemen gewicht 270 g,
droog blad- en bloemgewicht 65,2 g 5 is hennep
B 3 papieren draagtassen met 133 g
gedroogde plantendelen 5 is hennep
C 1 plastic zakje en 5 vellen papier
met 23,4 g bruine substantie 3 is hasjiesj
D 2 plastic zakjes met 46,8 g bruine substantie 3 is hasjiesj
E 1 plastic zakje met 37,3 g bruine substantie 3 is hasjiesj
F 3 plastic zakjes en 1 glazen potje
met 7,67 g gedroogde plantendelen 5 is hennep
3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"(...)
Subsidiair is door de raadsvrouw van verdachte - voor zover van belang verkort en zakelijk weergegeven - betoogd, dat verdachte verkeerde in een specifieke noodtoestand waarbij hij in het conflict tussen het maatschappelijke belang bij naleving van de Opiumwet en het belang van de bestrijding van de eigen ziekte en de verschijnselen ervan gerechtvaardigd mocht kiezen voor zijn eigen belang en dat van zijn echtgenote en schoonzoon ten nadele van het maatschappelijke belang.
Ter onderbouwing van het betoog zijn de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte teelde biologische cannabis voor eigen gebruik van hem zelf, zijn vrouw en hun schoonzoon. Alle drie gebruikten ook ten tijde van de doorzoeking op dokters voorschrift cannabis. Zonder gebruik van cannabis leden alle drie ernstig pijn. Verdachte gebruikte in verband met bij hem gediagnosticeerde tongkanker en herstel na een openhartoperatie op medische voorschrift cannabis. De pillen die hij in dat verband op dokters recept van de apotheek kreeg bevatten met gammastralen doorstraalde cannabis waarin zich tevens pesticiden konden bevinden en hadden naast onaangename bijwerkingen een minder heilzame werking dan de eigen biologisch geteelde cannabis.
(...)
Noch de cannabis uit de coffeeshop noch die uit de apotheek voldeden aan de hoge kwaliteitseisen die verdachte gezien zijn ziekte en overtuiging aan zijn medicinale cannabis stelt.
Op grond van het voorgaande dient volgens de raadsvrouw van verdachte ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Ten aanzien van voornoemde verweren overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in september 2004 in de woning aan de [a-straat] in Amsterdam, waar verdachte en zijn echtgenote gebruikelijk verblijven wanneer zij in Nederland zijn, is aangetroffen naast 10 hennepplanten meer dan 30 gram hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Niet is vast komen te staan dat daar toen ook de schoonzoon van verdachte verbleef of woonachtig was.
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten ter terechtzitting bekend en aangevoerd, als hiervoor weergegeven, dat hij goede redenen had om de hennep en hash voorhanden te hebben. Het hof wil vooropstellen dat het hof er van uitgaat dat verdachte oprecht is in zijn beweegredenen.
Bij de bespreking en beoordeling van de gevoerde verweren dient naar het oordeel van het hof allereerst onderscheid te worden gemaakt tussen cannabis en hasjiesj. Naar het oordeel van het hof gaan - anders dan de verdediging kennelijk meent - de argumenten van de verdediging met betrekking tot de grotere waarde die verdachte toekent aan zijn zelf gekweekte cannabis boven medicinale verstrekte cannabis met de daartoe aangevoerde feiten en omstandigheden niet zonder meer op met betrekking tot de in de woning van verdachte aangetroffen hasjiesj.
Niet is gesteld of gebleken noch is anderszins aannemelijk geworden dat de gestelde eigenschappen van de door verdachte geteelde biologische cannabis evenzeer gelden voor de in de woning van verdachte aangetroffen hasjiesj.
(...)
Gelet op het voren overwogene wordt ook het subsidiair gevoerde verweer, er toe strekkende dat verdachte handelde in een specifieke noodtoestand, verworpen. In dit verband overweegt het hof dat ook overigens naar zijn oordeel niet aannemelijk is geworden dat verdachte verkeerde in een dusdanige toestand dat die een dergelijk beroep zou kunnen rechtvaardigen."
3.5. Bij de beoordeling van een beroep op noodtoestand als in het middel bedoeld, moet het volgende worden vooropgesteld:
a. uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in art. 3 Opiumwet genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren;
b. in een geval als het onderhavige waarin de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen - in casu in de vorm van de mogelijke verlening van een ontheffing in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis - is een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard (HR 16 september 2008, LJN BC7938, NJ 2010, 5).
3.6. In aanmerking genomen dat een beroep op noodtoestand in gevallen als deze slechts bij hoge uitzondering kan worden aanvaard, heeft het Hof kennelijk beoogd tot uitdrukking te brengen dat het de namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden weliswaar aannemelijk heeft geacht, maar dat deze geen overmacht in de zin van noodtoestand opleveren. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
3.7. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de toepassing van art 9a Sr is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met die constatering volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 mei 2010.