ECLI:NL:HR:2010:BK2651
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ondertekening van het proces-verbaal in strafzaken
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. S.C.M. Asselbergs, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De kern van de zaak betreft de vraag of voldaan is aan de eisen van artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat het proces-verbaal moet worden vastgesteld door de voorzitter of een der rechters en de griffier. In dit geval was het proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door iemand die niet de zittingsgriffier was, wat aanleiding gaf tot de vraag of dit tot cassatie zou leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel niet voldaan is aan het voorschrift van artikel 327 Sv, dit niet tot cassatie leidt. De ondertekening door M. van der Heijden, die niet de zittingsgriffier was, wordt als zonder betekenis beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de zittingsgriffier buiten staat was om het proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen, en dat de ondertekening door de voorzitter voldoende is om de bewijskracht van het proces-verbaal te waarborgen. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.