ECLI:NL:HR:2010:BK2651

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13469
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ondertekening van het proces-verbaal in strafzaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1959 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. S.C.M. Asselbergs, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De kern van de zaak betreft de vraag of voldaan is aan de eisen van artikel 327 van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat het proces-verbaal moet worden vastgesteld door de voorzitter of een der rechters en de griffier. In dit geval was het proces-verbaal opgemaakt en ondertekend door iemand die niet de zittingsgriffier was, wat aanleiding gaf tot de vraag of dit tot cassatie zou leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel niet voldaan is aan het voorschrift van artikel 327 Sv, dit niet tot cassatie leidt. De ondertekening door M. van der Heijden, die niet de zittingsgriffier was, wordt als zonder betekenis beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de zittingsgriffier buiten staat was om het proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen, en dat de ondertekening door de voorzitter voldoende is om de bewijskracht van het proces-verbaal te waarborgen. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.

Uitspraak

5 januari 2010
Strafkamer
Nr. 07/13469
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 augustus 2007, nummer 20/003809-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1959, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C.M. Asselbergs, advocaat te Bergen op Zoom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 augustus 2007 niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend.
3.2. Art. 327 Sv luidt als volgt;
"Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld (...). Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."
3.3. Het in het middel bedoelde proces-verbaal houdt het volgende in:
"Tegenwoordig:
Mr. B.F. de Poorter, voorzitter,
(...)
Mr. B.M. Hoekstra, griffier.
(...)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend."
Voorts bevat het proces-verbaal een leesbare handtekening op naam van M.v/d Heijden en een onleesbare handtekening. Naar volgt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11 is uit navraag bij het Hof gebleken dat de genoemde Van der Heijden "vanwege de werkdruk" van de zittingsgriffier zelf het proces-verbaal heeft uitgewerkt en ondertekend, en voorts dat de onleesbare handtekening is van de voorzitter.
3.4. Aldus is niet voldaan aan het voorschrift van art. 327 Sv. Het middel klaagt daarover terecht. Dat behoeft echter niet tot cassatie te leiden.
De ondertekening door M. van der Heijden is zonder betekenis aangezien deze niet afkomstig is van de zittingsgriffier. Gelet op de ingewonnen inlichtingen moet aangenomen worden dat de zittingsgriffier buiten staat was het proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen. In het licht daarvan en in aanmerking genomen dat het proces-verbaal wel is ondertekend door de voorzitter, ontneemt het enkele feit dat in het proces-verbaal van de verhindering van de griffier geen melding is gedaan niet de bewijskracht aan dat proces-verbaal.
3.5. Het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 januari 2010.