ECLI:NL:HR:2010:BK2125

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01821 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de vereisten voor bewijsmiddelen

In deze zaak gaat het om een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad op 12 januari 2010 uitspraak doet in cassatie tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van voordeel dat is verkregen uit de verkoop van cocaïne. De betrokkene, geboren in 1980 en woonachtig in Utrecht, heeft in hoger beroep verklaard dat hij cocaïne op straat kocht voor bedragen tussen de € 35,- en € 40,- per gram. Het Hof had in zijn uitspraak een inkoopprijs van € 27,- per gram cocaïne vastgesteld, maar dit werd door de Hoge Raad als ontoereikend gemotiveerd beschouwd. De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak niet voldoet aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verbinding met artikel 415 en artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad stelt vast dat de uitspraak op de vordering a.b.i. artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht op straffe van nietigheid de inhoud van de bewijsmiddelen moet bevatten waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. Het Hof had enkel verwezen naar de straatprijs en de groothandelprijs zonder deze nader te specificeren, wat leidde tot onduidelijkheid over de gehanteerde inkoopprijs. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de redelijke termijn was overschreden en dat de bestreden uitspraak vernietigd diende te worden, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

12 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/01821 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 1 november 2007, nummer 21/005202-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft primair geconcludeerd dat de Hoge Raad zal constateren dat de redelijke termijn is overschreden, subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde betalingsverplichting, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman mr. De Boer voornoemd heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend voor zover het betreft 's Hofs uitgangspunt met betrekking tot de inkoopprijs van de cocaïne.
3.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van politie betreffende "berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" van 18 november 2004, opgemaakt door [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt ten aanzien van de inkoopprijs van de cocaïne in dat bij gebrek aan een hanteerbare inkoopprijs per gram cocaïne wordt uitgegaan van een percentage van de verkoopprijs welke is vastgesteld aan de hand van uitspraken van gerechtshoven, waarna de vindplaats wordt gegeven van uitspraken van hoven. In die uitspraken wordt uitgegaan van een percentage van 50% van de verkoopprijs.
3.3. De betrokkene heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2007 verklaard dat hij de bolletjes cocaïne op straat in Utrecht kocht voor een bedrag van € 35,- tot € 40,- per gram.
3.4. Het bestreden arrest houdt in dit verband in:
"Inkoopprijs
In afwijking van voornoemd proces-verbaal gaat het hof uit van een inkoopprijs van 1 gram cocaïne die ligt tussen de straatprijs en de groothandelprijs, waarbij het hof komt tot een inkoopprijs van € 27,- per gram cocaïne."
3.5. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. De bestreden uitspraak voldoet niet aan dit vereiste. Het Hof heeft enkel verwezen naar "de straatprijs en de groothandelprijs", zonder die nader te specificeren, terwijl ook overigens onduidelijk is waarom het Hof vervolgens tot een inkoopprijs van € 27,- per gram cocaïne is gekomen. In dit opzicht is de schatting niet ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen en derhalve ontoereikend gemotiveerd.
3.6. Het middel is mitsdien gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 12 januari 2010.