ECLI:NL:HR:2010:BK0892

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake mishandeling en aanhitsen van honden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van het opzettelijk aanhitsen van zijn honden, wat resulteerde in ernstige verwondingen bij twee aangevers, [getuige 1] en [getuige 2]. De feiten vonden plaats op 1 maart 2006, toen de verdachte zijn drie Rottweilers aanzette om de aangevers aan te vallen. Het Hof had de verklaringen van de aangevers als bewijs gebruikt, maar de verdediging voerde aan dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had gehandeld door niet de redenen op te geven voor het afwijken van het onderbouwde standpunt van de verdediging. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het de verklaringen van de aangevers voor het bewijs had gebruikt, terwijl de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt had ingenomen. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

26 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/00278
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 2 november 2007, nummer 24/001044-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de verklaringen van beide aangevers.
2.2.1. Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 01 maart 2006 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan meer personen genaamd [getuige 1] en [getuige 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet onder zijn hoede staande dieren, te weten 3 honden (Rotweilers) heeft aangehitst die [getuige 1] en [getuige 2] te bijten en aan te vallen en (dientengevolge) heeft bewerkstelligd, althans dat die honden die [getuige 1] en [getuige 2] hebben aangevallen en in een of meer handen en/of armen en/of benen en in het lichaam hebben gebeten en die [getuige 1] en/of [getuige 2] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het voorval vond plaats op 1 maart 2006. Er vielen over en weer klappen. [Getuige 2] had me in een wurggreep en toen werd het zwart voor mijn ogen. Later zag ik de beet en toen wist ik hoe ik was losgekomen."
b. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 maart 2007, voor zover inhoudende:
"Op 1 maart 2006 kwam ik met mijn vriend [getuige 2] op de fiets thuis bij onze woning in [woonplaats]. Ik zag de buurman [verdachte] op de weg lopen met zijn drie rottweilers. Toen we bij ons huis waren hoorden we iemand schreeuwen vanaf de weg. Mijn vriend is naar de weg gelopen. Ik ben vervolgens ook naar de weg gelopen. Op de weg trof ik mijn vriend en de buurman aan. De buurman wilde mij vervolgens slaan. Mijn vriend sprong er tussen en er werd over en weer geslagen. Op een gegeven moment hitste de buurman zijn honden tegen ons op. De buurman zei tegen zijn honden: "toe dan, toe dan". Dit had effect op de honden. De honden vielen mijn vriend aan. Ik wilde mijn vriend helpen maar ik had ook een hond aan mijn been hangen. De buurman heeft mij vol in mijn gezicht geslagen."
c. de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Op 1 maart 2006 kwam ik met mijn vriendin [getuige 1] op de fiets bij onze woning in [woonplaats]. Toen we de sleutel in de deur van ons huis wilde steken hoorden we de buurman vanaf de weg schreeuwen. De buurman begon hierop te slaan. Hij heeft mij eerst geslagen en daarna mijn vriendin. Er ontstond vervolgens een worsteling tussen mij en de buurman. De honden liepen om ons heen. Op een gegeven moment heeft de buurman zijn honden tegen ons aangehitst. Hij zei tegen zijn honden: "pak ze, grijp ze, toe dan, toe dan". Dit had invloed op de honden. Ze vielen ons aan. We zijn meermalen gebeten."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Het lukte de buurman om mij een vuistslag ter hoogte van mijn rechter jukbeen en oog te geven. Hij hitste de drie rottweilers ook tegen ons op, door tegen de beesten te roepen. De drie honden vielen mij en mijn vriend aan, waardoor wij behoorlijk ernstige bijtwonden hebben opgelopen. Ik heb bijtwonden aan mijn linker bovenbeen, een bloedende wond aan mijn hand en een wat gezwollen rechter aangezicht."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Daarop begon de buurman te slaan. Hij sloeg met zijn vuist tegen mijn voorhoofd. Dit deed behoorlijk pijn. Ik zag dat hij [getuige 1] een kaakslag gaf en ik hoorde dat hij de drie loslopende rottweilers tegen ons ophitste. De drie honden vielen mij en mijn vriendin aan en ik voelde dat ik door de honden op diverse plaatsten op mijn lichaam werd gebeten. Ondertussen werd ik door de buurman geslagen. Door de mishandeling en de aanval door de drie honden heb ik behoorlijk letsel opgenomen. Over mijn hele lichaam heb ik bijtwonden, namelijk hoofd, nek, bil, rug, buik, borst, benen en arm. Tevens heb ik een bult op mijn voorhoofd, veroorzaakt door de klappen op mijn hoofd, rug en borst."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 1 maart 2006, omstreeks 2.35 uur, liep ik met mijn drie honden over de [a-straat] in de richting van mijn woning. Ik werd door de buurman [getuige 2], die naar buiten was gekomen, geroepen. Hij kwam op mij toegelopen. Gelijk daarna kwam zijn vrouw er ook aan lopen. Toen ik met [getuige 2] aan het vechten was, begon [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) zich er ook mee te bemoeien."
g. een geschrift, inhoudende als verklaring van de forensisch geneeskundige I.M. Moenandar met betrekking tot het letsel van [getuige 1]:
"Onder het rechter oog is er een onderhuidse bloeding (blauw oog) ontstaan als gevolg van een slag met een stomp voorwerp. De verwonding kan heel goed passen bij een vuistslag.
Links op de kin vond ik een krasverwonding veroorzaakt door een hard scherp voorwerp. Kan passend geacht worden bij een verwonding als een krab van een hondennagel.
Op het linker bovenbeen van [getuige 1] vond ik meerdere onderhuidse bloedingen (blauwe plekken). De onderhuidse bloedingen waren cirkel licht ovaalvormig gerangschikt. In drie onderhuidse bloedingen was er centraal een puntvormige verwonding, veroorzaakt door penetratie met een hard scherp voorwerp. De verwondingen op het bovenbeen kunnen passend geacht worden bij een beet van een hond."
h. een geschrift, inhoudende als verklaring van de forensisch geneeskundige I.M. Moenandar met betrekking tot het letsel van [getuige 2]:
"Op de romp waren meerdere krasverwondingen, ontstaan na het krassen met harde scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen passend geacht worden bij verwondingen door het krabben van bijvoorbeeld hondennagels.
Op de rechter bil waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op de linker bovenarm aan de buitenkant ter hoogte van de elleboog waren er verwondingen ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op de linker arm aan de binnenkant waren er verwondingen in de elleboog die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op het rechter onderbeen waren er verwondingen die ontstaan door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwonding kan bijvoorbeeld heel goed passen bij een hondenbeet.
Op het rechterbeen waren er meerdere forse verwondingen die ontstaan zijn door het penetreren van scherpe voorwerpen. Deze verwondingen kunnen bijvoorbeeld heel goed passen bij hondenbeten."
2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"P.R. maakt afweging tussen verhaal cli aan de ene kant en van [getuige 2] en [getuige 1] aan de andere kant en stelt dat de verklaring van [verdachte] niet geloofwaardig is en dat dus [getuige 2] en [getuige 1] de waarheid spreken. Wie spreekt de waarheid? Niet vast te stellen, niet bij geweest. Is verklaring van [verdachte] ongeloofwaardig? Neen.
Is het wel de vraag wie we geloven en als we dan een kant kiezen dat we dan maar klakkeloos aannemen dat die partij ook de waarheid spreekt?
Verkeerd uitgangspunt: vraag is dan nog steeds of de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] voldoende overtuigend bewijs opleveren voor bewezenverklaring? En niet maar automatisch aannemen dat die verklaringen dan voldoende zijn voor bewezenverklaring.
Kritisch kijkend naar verklaring [getuige 1] en [getuige 2]:
1. Geen objectieve getuigen, aangevers, hebben zelf belang bij uitkomst van de zaak, maakt verklaring zwakker;
2. wederzijdse beïnvloeding: bewust of onbewust, politie: 2.50 uur: [getuige 1] en 13.30 uur: [getuige 2]. Op zitting verhalen identiek aan verklaring politie, dus voegen niets toe.
3. Tegenstrijdigheden in verklaringen. In Telegraaf: "Uiteindelijk hield ik hem in de houdgreep, en toen spoorde hij zijn drie honden aan ons te pakken te nemen". Bij de politie: niets over houdgreep door [getuige 1] en [getuige 2] en later niets meer van gehoord. Houdgreep/wurggreep overigens wel bevestigd door cliënt.
Steenwijker Courant: "Maar toen ik hem sloeg gebeurde het. Die honden vlogen we zo om de nek". Daar zegt [getuige 2] dus niets over aanhitsen, maar is het alsof de honden aanvielen omdat hun baasje werd aangevallen (logisch). Moment van aanvallen van honden ook verschillend, want in Telegraaf: houdgreep, Steenwijker Courant: toen ik hem sloeg, in overige verklaringen van [getuige 1 en 2]: toen [verdachte] [getuige 1] had geslagen.
4. [Getuige 1 en 2] willen [verdachte] weg hebben. Tijdens incident: "Je gaat hier weg". In St. Courant in juli 2006: "[getuige 2] kan haast niet wachten op de dag, dat [verdachte] vertrokken is van de [a-straat]". Via Woonconcept geprobeerd, en via de media publiciteit gezocht.
5. [Verdachte] [getuige 1] beledigd met "stoephoer".
Redenen genoeg om te twijfelen aan de kracht/betrouwbaarheid verklaringen [getuige 1 en 2], met name nu cli stellig ontkent te zijn begonnen en de honden te hebben aangehitst.
Verklaring cli ook niet ongeloofwaardig:
1. niet bewust gezien wat honden hebben gedaan;
2. 1x zelf [getuige 2] gebeten, is dus geen hondenbeet, zegt niets over andere verwondingen.
Cli heeft alleen nog extra details toegevoegd om Rechter te overtuigen dat het niet zo is gegaan als [getuige 1 en 2] zeggen.
Alles in aanmerking nemende: verklaringen [getuige 1 en 2] te mager om te komen tot overtuiging dat cli inderdaad de agressor is geweest en honden heeft aangehitst.
NB.1. Juli 2006: weer aangifte [getuige 1 en 2] tegen cli: bedreiging: politie niets mee gedaan!
NB.2. Cli. ouder, kleiner, en alleen. Waarom zou hij [getuige 2] aanvallen, terwijl hij nooit agressief is, geen documentatie etc, gaat agressie juist altijd uit de weg). Volstrekt niet logisch.
t.l.l.: (opzettelijk) aanhitsen: niet te bewijzen;
opzettelijk toe te laten: ook niet te bewijzen, gevecht gaande, kun je niet even de honden tot de orde roepen. En cli zich er niet bewust van geweest wat honden deden, dus kun je ook niet opzet hebben.
Honden waarschijnlijk gehandeld uit verdediging van baasje: logisch en reëel!
Opzet op aanval door honden ontbreekt, dus "wegstrepen" in t.l.l.
Blijft over: cli heeft geslagen: bewezen, maar hooguit blauw oog en/of bult als gevolg (geen zw. lich. letsel): hooguit eenvoudige mishandeling."
2.3.2. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsvrouwe aldaar voorts nog het volgende aangevoerd:
"Cliënt heeft ter zitting duidelijk kenbaar gemaakt wat er in de nacht van 1 maart 2006 is gebeurd. Bij de politierechter heeft hij zijn verklaring zoals hij die bij de politie heeft afgelegd ook al aangevuld. De advocaat-generaal stelt nu dat mijn cliënt ontkent dat er sprake was van hondenbeten. Mijn cliënt heeft echter verklaard dat het wellicht beten van de honden zijn geweest, maar dat er ook sprake was van andere verwondingen. Cliënt heeft wel gezien dat de honden hebben gebeten. In tegenstelling tot de advocaat-generaal ben ik van mening dat niet duidelijk is wat er nou precies is gebeurd. De slachtoffers hebben met elkaar over de situatie gesproken. Het blijft het woord van de slachtoffers tegen het woord van mijn cliënt.
Het is voorts heel opmerkelijk dat er in de kranten een hele andere versie van het verhaal staat dan dat wat de slachtoffers eerder hebben verklaard. Mijns inziens dienen deze artikelen meegenomen te worden voor het bewijs omdat er verder geen verklaringen zijn van onpartijdige getuigen.
Afgezien van dit voorval hebben de honden van mijn cliënt nog nooit iemand aangevallen. Er werd door omwonenden alleen geklaagd over geluidsoverlast en het feit dat de honden los zouden lopen.
Het is logisch en reëel om te denken dat de honden zo hebben gehandeld omdat ze werden geschopt en omdat mijn cliënt, hun baas, werd aangevallen. Ik ben van mening dat het aanhitsen van de honden door mijn cliënt volstrekt niet te bewijzen valt."
2.4. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de verklaringen van de aangevers [getuige 1] en [getuige 2] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door verklaringen van genoemde aangevers voor het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van genoemde verklaringen op het punt van het aanhitsen van de honden, zich moeilijk laat rijmen met hetgeen het Hof in bewijsmiddel a heeft vastgesteld. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 januari 2010.