ECLI:NL:HR:2010:BK0688

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12726
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsmotivering in douanerechtelijke strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. D.J.P. van Omme, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk indienen van onjuiste douaneaangiften en het overleggen van vervalste gegevensdragers. De bewezenverklaring van de feiten was gebaseerd op de stelling dat de douane-expediteurs niet strafrechtelijk aansprakelijk waren, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze conclusie niet zonder meer kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof niet voldeed aan de eisen van de wet, omdat niet was vastgesteld dat de uitvoerders straffeloos waren. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, waar de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep behandeld zal worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsmotivering in strafzaken, vooral in complexe douanerechtelijke kwesties, waar de aansprakelijkheid van betrokken partijen cruciaal is voor de beoordeling van de feiten.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en gaf aan dat de zaak opnieuw moet worden berecht, waarbij de nadruk ligt op de noodzaak van een deugdelijke bewijsvoering en de juiste toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

9 februari 2010
Strafkamer
Nr. 07/12726
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 februari 2007, nummer 21/002061-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.J.P. van Omme, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
1.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en bewijsoverweging
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
"1.
[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs [C] en [D] B.V. en [E] B.V. (in totaal 130) aangiften ten invoer voor het vrije verkeer (IM 4) van een groot aantal rollen linnen (weefsels van vlas), zijnde telkens ingevolge wettelijke bepalingen (Douanewet) een vereiste goederenaangifte, telkens onjuist of onvolledig heeft doen doen, immers waren in die aangiften telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid als land van herkomst Letland vermeld, zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
2.
[A] B.V. en/of [B] B.V. op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, te Arnhem en/of Goirle en/of Tilburg en/of Duiven en/of Oosterhout, opzettelijk de (strafrechtelijk niet aansprakelijke) douane expediteurs [C] en [D] B.V. en [E] B.V., terwijl op die douane expediteurs ingevolge wettelijke bepaling(en) (Douanewet) de verplichting rustte tot het vertonen en overgeven en voor raadpleging ter beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, valse en/of vervalste gegevensdragers heeft doen overleggen en doen overgeven en/of voor raadpleging ter beschikking doen stellen, te weten valse en/of vervalste certificaten van oorsprong (EUR 1) en/of valse en/of vervalste facturen (op naam van [F]) zulks terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig rechten bij invoer zouden worden geheven, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2 weergegeven bewijsmiddelen.
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Tot slot is door de verdediging onder meer nog betoogd dat in de tekst van de tenlastelegging onder 1 als land van herkomst Letland is vermeld. De verdediging is van mening dat dit bestanddeel niet bewezen kan worden, nu Letland terecht als land van herkomst moet worden aangemerkt.
Het hof volgt de verdediging niet in dit betoog, nu uit de stukken blijkt dat de goederen via Letland vanuit Rusland naar Nederland zijn vervoerd. Er is dan ook geen sprake van dat Letland als land van herkomst in de zin van oorsprong dient te worden aangemerkt."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel keert zich tegen de motivering van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde met de klacht dat "het Hof niet heeft vastgesteld dat de uitvoerders straffeloos waren".
3.2. Aangezien de bewezenverklaring onder 1 en 2, voor zover behelzende dat de douane-expediteurs [C] en [D] B.V. strafrechtelijk niet aansprakelijk zijn, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 9 februari 2010.