2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Inleiding
Op 26 mei 2004 is [het slachtoffer] vermoord. In een schuur in [plaats A] heeft [mededader 1] haar eerst een stroomstootwapen in het gezicht gedrukt, waarna hij haar met een hamer meerdere malen hard op het hoofd heeft geslagen. [Mededader 1] heeft haar lichaam vervolgens in zeil gerold en het zeil met tape dichtgeplakt. [Mededader 1] en [mededader 2] hebben het aldus ingepakte lichaam van [het slachtoffer] in een auto vervoerd van [plaats A] naar een plaats in de Biesbosch. Het lichaam is vervolgens door [mededader 3] en [mededader 1] in een bootje van [mededader 3] vervoerd. Gekomen bij een gemaal is het lichaam van [het slachtoffer], verzwaard met scheepskettingen, door hen in het water gegooid.
[Mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] zijn onherroepelijk veroordeeld voor - kort gezegd - medeplegen van moord van [het slachtoffer] en voor het wegmaken of wegvoeren van haar lichaam (art. 151 Wetboek van Strafrecht). Aan verdachte wordt medeplegen van, subsidiair medeplichtigheid aan of bij, deze beide feiten verweten.
In eerste aanleg is verdachte niet verschenen, bij de behandeling van deze zaak door het hof op aandringen van het hof wèl. Verdachte heeft ten overstaan van het hof geen verklaring willen afleggen terwijl in het bijzonder de verklaringen die werden afgelegd over de bespreking bij haar thuis (met de kaart van de Biesbosch op tafel), over het programmeren van de telefoons en haar telefonisch contact met haar broer [mededader 3], daar wel om vroegen. Enige ruimte om aan haar betrokkenheid een andere invulling te geven dan uit het voorgaande spreekt, heeft zij door die opstelling niet geboden of welbewust (telkens herhaalde uitnodigingen van het hof om commentaar of verklaring negerend) zelfs maar willen bieden. Dat was haar goed recht (zwijgen, weigeren een verklaring af te leggen) maar het hof moet wel vaststellen dat zij over haar aanwezigheid bij en (blijkens belastende verklaringen van de getuigen) bemoeienissen met de plannenmakerij voorafgaande aan de moord en het vervolg daarop en haar betrokkenheid daarbij wel een verklaring had kunnen afleggen. Het hof had - uit oogpunt van volledigheid van het onderzoek - graag antwoorden van verdachte willen hebben op vragen naar aanleiding van haar eerder tegenover de politie gegeven antwoorden en de verklaringen van de getuigen.
Het hof bespreekt de volgende onderwerpen:
• de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen, in het bijzonder van die van [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3];
• de vraag of sprake is geweest van wetenschap bij verdachte van het plan tot het vermoorden van
[het slachtoffer] en het wegmaken van haar lijk en of zij zich daarbij heeft aangesloten;
• de vraag of verdachte daarbij daadwerkelijk een rol heeft gespeeld en, zo ja, hoe deze moet worden geduid.
(...)
Wetenschap bij verdachte van en zich aansluiten bij het plan tot het vermoorden van [het slachtoffer] en het wegmaken van het stoffelijk overschot
Het hof leidt uit de volgende feiten en omstandigheden af dat verdachte vóór de dag van de moord op [het slachtoffer] en het verbergen van haar lichaam op de hoogte was van het voornemen en het plan om [het slachtoffer] van het leven te beroven en haar lichaam te laten verdwijnen:
* In de eerste plaats is er de verklaring van verdachte dat zij wist dat [mededader 1] al een week rondliep met plannen om "haar" te vermoorden (verklaring van 5 oktober 2004, pagina 784 van het hoofdproces-verbaal). Met "haar" kan niemand anders bedoeld zijn geweest dan [het slachtoffer]. Dat een serieus te nemen plan met die strekking een week tevoren reeds bestond leidt het hof onder meer af uit de verklaringen van [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] dat er een aantal besprekingen tussen hen drieën heeft plaatsgevonden vóór de besprekingen op de avond van 25 mei 2004 bij verdachte thuis. Dat verdachte daarvan nog geen details zal hebben gekend is aannemelijk omdat een deel van de plannen (over de wijze waarop het lijk zou moeten verdwijnen) toen pas, dus op 25 mei 2004, werd uitgewerkt.
* Bovendien leidt het hof verdachtes wetenschap af uit de verklaringen omtrent de bijeenkomst op de avond van de dag (de zo-even genoemde bespreking) voorafgaande aan die van de moord. Het hof leidt daaruit af dat er toen gedetailleerd is besproken:
- hoe de (globale) gang van zaken de volgende dag zou zijn,
- hoe daarbij de precieze rolverdeling zou zijn: wie verantwoordelijk zou zijn voor het doden van [het slachtoffer], wie voor het vervoer van het lichaam naar de aanlegsteiger zou(den) zorgen, wie met het lichaam vervolgens per boot de Biesbosch op zou(den) varen en wie het lichaam van [het slachtoffer] in het water zou(den) gooien, - waar - om ontdekking van de moord te voorkomen - het lichaam van [het slachtoffer] in het water zou worden gegooid en
- op welke wijze gecommuniceerd zou worden tussen betrokkenen bij de uitvoering van dat laatste onderdeel van het plan.
Met betrekking tot dit laatste merkt het hof op dat een moord, zoals gepland werd pas (en ook voor elke daarbij betrokkene) als een 'geslaagde' moord kan gelden als daarvan (van die moord) niet blijkt.
Verdachte is bij die bespreking (over het verdwijnen van het lichaam van [het slachtoffer]) aanwezig geweest. Verdachte heeft een kaart van de Biesbosch aangereikt, waarop vervolgens de volgens het plan relevante plaatsen werden aangewezen, met name de plaats waar [mededader 3] met zijn boot kon aanmeren om het lichaam van [het slachtoffer] aan boord te nemen en de plaats waar het lichaam vervolgens in het water zou worden gegooid. Het is - mede in het licht van de voorkennis van verdachte - niet aannemelijk dat verdachte niet zou hebben begrepen waarover het gesprek toen ging, ook niet voor zover dat al in bedekte termen zou zijn besproken. Het hof acht evenmin aannemelijk dat verdachte meende dat het om de aanwijzing van geschikte "visplekken" ging, zoals is aangevoerd.
Ook uit de verklaringen omtrent de mobiele telefoons leidt het hof af dat verdachte de plannen van [mededader 1] kende. Die telefoons zijn speciaal voor de uitvoering van het plan om [het slachtoffer] van het leven te beroven en haar lichaam te doen verdwijnen aangeschaft. Verdachte (daarin handig) heeft die telefoons zeer beperkt, op een wijze dat [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] die avond contact zouden kunnen hebben, geprogrammeerd. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte heeft geweten dat de mobiele telefoons voor dat doel waren aangeschaft en daarvoor dienst zouden doen. Anders valt bijvoorbeeld ook niet te verklaren waarom slechts de telefoonnummers van de andere bij het plan betrokkenen werden (voor)geprogrammeerd met behulp van sneltoetsen. Door verdachte is aan de andere betrokkenen de wijze van programmering en communicatie uitgelegd. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte zou hebben kunnen denken dat de telefoons waren bedoeld voor de weedhandel, vishandel, palinghandel dan wel ter besparing van benzinekosten.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte zich ten tijde van de moord en het wegmaken van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] had aangesloten bij het plan, waarvan de moord op [het slachtoffer] en het wegmaken van haar lijk met elkaar nauw verbonden onderdelen waren, en bij de uitvoering van dat plan. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Dit antwoord leidt het hof onder meer af uit een aantal door verdachte voor en tijdens het begaan van de feiten verrichte gedragingen en uit de omstandigheid dat verdachte bepaalde andere gedragingen heeft verricht die temporeel weliswaar na de feiten hebben plaatsgevonden maar niet anders kunnen worden geduid (mede in het licht van de hiervoor besproken wetenschap van verdachte van hetgeen komen ging) dan als een uitvloeisel van het tevoren gemaakte plan en strekkend tot een uiteindelijk succesvolle uitvoering daarvan. Er was immers sprake van een moordplan dat deels expliciet deels impliciet het plannen, voorbereiden en uitvoeren van de moord, het verbergen van het lijk en het wegmaken van alle sporen omvatte. Een en ander impliceert dat verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het plan en de voorgenomen handelingen.