ECLI:NL:HR:2010:BJ3247
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Wederrechtelijke doorreis en mensensmokkel in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van mensensmokkel, specifiek van het helpen van minderjarige Indiase asielzoekers bij hun wederrechtelijke doorreis door Nederland. De verdachte had in de periode van 1 november 2005 tot en met 31 december 2005, samen met een mededader, afspraken gemaakt over de reis van deze minderjarigen naar het buitenland, terwijl hij wist dat deze doorreis wederrechtelijk was. Het Hof had vastgesteld dat de minderjarigen, hoewel zij asiel hadden aangevraagd en rechtmatig in Nederland verbleven, niet afwachtte op de beslissing van hun verblijfsvergunning en kort na hun aankomst in Nederland naar het buitenland vertrokken. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een wederrechtelijke doorreis in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de opvatting dat rechtmatig verblijf uitsluit dat iemand wederrechtelijk doorreist, onjuist is. De verdachte had willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de doorreis wederrechtelijk was, wat hem schuldig maakte aan mensensmokkel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verminderde de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en een week, omdat de redelijke termijn van het proces was overschreden.