ECLI:NL:HR:2010:BI9751
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake aftrek van kosten en lasten in de inkomstenbelasting met betrekking tot een monumentenpand
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten en lasten in de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een echtpaar dat een monumentenpand had gekocht en gerenoveerd, had in 2001 een gedeelte van het pand verhuurd aan een vennootschap waarvan zij aandeelhouders waren. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslagen in de inkomstenbelasting voor de jaren 2001 en 2002 de verliezen en persoonsgebonden aftrekken vastgesteld op nihil. Na bezwaar tegen deze besluiten, handhaafde de Inspecteur zijn beslissingen, waarop de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat artikel 3.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet leidt tot aftrek van kosten en lasten die betrekking hebben op een vermogensbestanddeel dat eerder deel uitmaakte van de rendementsgrondslag van box 3. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat de regeling in artikel 3.10 niet voorziet in aftrek van kosten en lasten die al forfaitair zijn meegenomen in de bepaling van het nettorendement van het vermogensbestanddeel. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.