ECLI:NL:HR:2010:BG5390
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over grondwaterbelasting en infiltratieaftrek
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting opgelegd aan X N.V. over het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996. De Inspecteur handhaafde de aanslag na bezwaar, waarna het Gerechtshof te 's-Gravenhage het beroep ongegrond verklaarde. Deze uitspraak werd later door de Hoge Raad vernietigd, met verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar deze beslissing werd door de Staatssecretaris van Financiën bestreden in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof buiten de rechtsstrijd was getreden door te concluderen dat niet was voldaan aan de wettelijke voorschriften inzake bemeting en administratie. De Hoge Raad benadrukte dat voor de infiltratieaftrek, zoals bedoeld in artikel 6, lid 2 van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm), het noodzakelijk is dat het infiltreren van water is voorzien in een vergunning. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de vergunningen geen bepalingen over infiltreren bevatten, terwijl dit wel het geval was. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de infiltratieaftrek in de grondwaterbelasting, vooral in gevallen waar vergunningen niet expliciet de voorwaarden voor infiltratie vermelden. De Hoge Raad gelastte ook dat de Staat de kosten van het griffierecht aan belanghebbende vergoedt, evenals de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2173,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.