ECLI:NL:HR:2010:AY7682

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42199
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over douanerechten en omzetbelasting na uitnodiging tot betaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten en omzetbelasting. De belanghebbende, X B.V., was op 13 april 2000 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten en omzetbelasting. Na bezwaar tegen deze uitnodigingen, heeft de Inspecteur zijn uitspraken gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Tariefcommissie voor de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor de omzetbelasting. Het Gerechtshof heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, maar het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, waardoor de uitspraak van de Inspecteur en de uitnodiging tot betaling van omzetbelasting zijn vernietigd.

Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende cassatie ingesteld, waarbij drie middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en beide partijen hebben gereageerd op een arrest van het Hof van Justitie. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Gerechtshof en de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking had op de uitnodiging tot betaling van douanerechten. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staat het griffierecht van € 414 aan de belanghebbende moet vergoeden en de Minister van Financiën moet vergoeden in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1159,20 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de middelen van de belanghebbende behandeld en geconcludeerd dat middel 1 slaagt op gronden die zijn vermeld in een eerder arrest, terwijl middel 3 niet tot cassatie kan leiden. De uitspraak van het Gerechtshof kan niet in stand blijven, en middel 2 behoeft geen verdere behandeling. De Minister van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten, waarbij rekening is gehouden met samenhangende zaken.

Uitspraak

Nr. 42.199
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nrs. 01/90227 DK en 02/6206 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 13 april 2000 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten en omzetbelasting. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Tariefcommissie wat betreft de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wat betreft de omzetbelasting.
Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie en dat tevens de bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch aanhangig gemaakte zaak inzake de omzetbelasting heeft overgenomen, heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, de uitspraak met betrekking tot de omzetbelasting vernietigd en de uitnodiging tot betaling van omzetbelasting vernietigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 13 juli 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2009, Har Vaessen Douane Service B.V., C-7/08, BNB 2009/244. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 42198 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2. Middel 3 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 42196, 42197, 42198 en 42200, met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur, beide voor zover betrekking hebbend op de uitnodiging tot betaling van douanerechten,
vernietigt de uitnodiging tot betaling van douanerechten,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van € 5796, derhalve € 1159,20, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.