ECLI:NL:HR:2010:AY7677

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42197
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over douanerechten en omzetbelasting na vernietiging door Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2010 het beroep in cassatie van X B.V. gegrond verklaard. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling van douanerechten en omzetbelasting, die op 28 februari 2000 aan de belanghebbende was verzonden. Na bezwaar tegen deze uitnodigingen heeft de Inspecteur zijn uitspraken gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Tariefcommissie voor de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor de omzetbelasting. Het Gerechtshof heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, maar het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, waardoor de uitspraken van de Inspecteur en de uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting zijn vernietigd.

De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven. De Staatssecretaris heeft hierop gereageerd met een conclusie van dupliek. De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft in zijn conclusie van 13 juli 2006 geadviseerd het beroep in cassatie gegrond te verklaren. Partijen hebben ook schriftelijk gereageerd op een arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2009.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de uitnodigingen tot betaling van douanerechten. Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat de Staat aan de belanghebbende het griffierecht van € 414 vergoedt en de Minister van Financiën veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1159,20. De Hoge Raad heeft de zaak afgedaan, waarbij middel 1 is gehonoreerd en middel 2 geen behandeling behoeft. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en middel 3 leidt niet tot cassatie.

Uitspraak

Nr. 42.197
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nrs. 01/90228 DK en 02/6238 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 28 februari 2000 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten en omzetbelasting. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Tariefcommissie wat betreft de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wat betreft de omzetbelasting.
Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie en dat tevens de bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch aanhangig gemaakte zaak inzake de omzetbelasting heeft overgenomen, heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, de uitspraken met betrekking tot de omzetbelasting vernietigd en de uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting vernietigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 13 juli 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 2009, Har Vaessen Douane Service B.V., C-7/08, BNB 2009/244. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 42196bis tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
3.2. Middel 3 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 42196, 42198, 42199 en 42200, met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur, beide voor zover betrekking hebbend op de uitnodigingen tot betaling van douanerechten,
vernietigt de uitnodigingen tot betaling van douanerechten,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van € 5796, derhalve € 1159,20, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.