ECLI:NL:HR:2009:BK7368
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens verblijf als ongewenst vreemdeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen. De aanvrager was op 3 november 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden wegens het verblijf in Nederland terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De aanvrager heeft in zijn herzieningsaanvraag aangevoerd dat hij met ingang van 19 april 1985 de Nederlandse nationaliteit bezit, zoals vastgesteld door de Rechtbank te 's-Gravenhage op 15 januari 2009. Dit feit was niet bekend bij de Politierechter ten tijde van de veroordeling, en de aanvrager stelt dat hij, indien dit feit bekend was geweest, vrijgesproken zou zijn.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard. De Raad heeft geoordeeld dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat de eerdere veroordeling herzien kan worden. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter geschorst en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad heeft daarbij benadrukt dat de zaak opnieuw moet worden beoordeeld, waarbij het gewijsde kan worden gehandhaafd of vernietigd, en dat de straf voor de overige feiten moet worden bepaald conform artikel 476, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in het kader van herziening van strafzaken, en hoe deze kunnen leiden tot een andere uitkomst dan in de oorspronkelijke veroordeling.