ECLI:NL:HR:2009:BK6519
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens valse aangifte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2009 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1971, had in 2006 een veroordeling gekregen voor het doen van valse aangifte van inbraak in zijn woning op 24 juni 2004. Het Hof had de aanvrager veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, met vernietiging van een eerder vonnis van de Rechtbank te Almelo.
De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe bewijsmiddelen die zouden aantonen dat er daadwerkelijk een inbraak had plaatsgevonden op de genoemde datum, en dat de aanvrager niet verantwoordelijk was voor het in scène zetten van deze inbraak. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat, indien deze feiten eerder bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt de strenge eisen die worden gesteld aan de grondslagen voor herziening in strafzaken, waarbij enkel nieuwe, niet eerder bekende feiten kunnen leiden tot herziening van een veroordeling. De beslissing werd genomen door vice-president F.H. Koster en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, met H.J.J. Verhoeven als waarnemend griffier.