ECLI:NL:HR:2009:BK4884
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Herziening van een ontnemingsuitspraak en de ontvankelijkheid van de aanvraag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een ontnemingsuitspraak. De aanvraag was gericht tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, dat op 15 oktober 2004 was gewezen. De aanvrager was veroordeeld voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor diefstal, met een gevangenisstraf van vier maanden en een betalingsverplichting van € 84.635,- voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk was, omdat de oplegging van een ontnemingsmaatregel niet kan worden aangemerkt als een veroordeling in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat de aanvrager niet had voldaan aan de vereisten voor herziening, zoals vastgelegd in de artikelen 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrage bevatte geen nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening konden rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening dan ook niet-ontvankelijk, en dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.