ECLI:NL:HR:2009:BK4521
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de houder van een inrichting in het kader van grondwaterbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de grondwaterbelasting die was opgelegd aan de gemeente Eindhoven. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 en was het gevolg van het onttrekken van grondwater tijdens de bouw van een parkeergarage. De Inspecteur had de naheffingsaanslag en een boete opgelegd, welke door de Rechtbank te Breda waren vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep, maar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Hierop heeft de Staatssecretaris van Financiën cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag wie als houder van een inrichting kan worden aangemerkt in het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). De Hoge Raad oordeelde dat de houder van een inrichting degene is die ten tijde van het onttrekken van grondwater de feitelijke macht over die inrichting heeft. Dit oordeel is in lijn met de wetsgeschiedenis van artikel 5 van de Wbm, waarin waterleidingbedrijven en particulieren die water onttrekken aan de bodem als houders worden aangemerkt.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en bevestigde daarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de begrippen 'houder van een inrichting' en de toepassing van de Grondwaterwet in relatie tot de Wbm.