ECLI:NL:HR:2009:BK3336
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het vervaardigen van explosieve voorwerpen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het vervaardigen van zogenaamde 'crofty-bommen', explosieve voorwerpen die bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte had samen met anderen op 13 september 2007 in Schijndel deze bommen vervaardigd, wat leidde tot een veroordeling door het Hof. De verdediging voerde aan dat de bommen niet bedoeld waren om schade aan te richten, maar enkel om te ontploffen voor vermaak. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de bommen, ongeacht de intentie van de verdachte, naar hun aard bestemd waren om schade aan te richten.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de term 'bestemd voor het treffen van personen of zaken' in de wet moet worden geïnterpreteerd als dat het voorwerp naar zijn aard geschikt is om schade aan te richten. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende steun boden voor de conclusie dat de crofty-bommen inderdaad bestemd waren voor het treffen van personen of zaken, ongeacht de intentie van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.
Daarnaast werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolgen met zich meebracht voor de opgelegde straf, die een voorwaardelijke taakstraf van veertien uren inhield. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte interpretatie van de wetgeving omtrent explosieve voorwerpen en de verantwoordelijkheid van de maker, ongeacht de bedoelingen achter de vervaardiging.