ECLI:NL:HR:2009:BK3336

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02837 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het vervaardigen van explosieve voorwerpen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het vervaardigen van zogenaamde 'crofty-bommen', explosieve voorwerpen die bestemd zijn voor het treffen van personen of zaken, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7° van de Wet wapens en munitie (WWM). De verdachte had samen met anderen op 13 september 2007 in Schijndel deze bommen vervaardigd, wat leidde tot een veroordeling door het Hof. De verdediging voerde aan dat de bommen niet bedoeld waren om schade aan te richten, maar enkel om te ontploffen voor vermaak. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de bommen, ongeacht de intentie van de verdachte, naar hun aard bestemd waren om schade aan te richten.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de term 'bestemd voor het treffen van personen of zaken' in de wet moet worden geïnterpreteerd als dat het voorwerp naar zijn aard geschikt is om schade aan te richten. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende steun boden voor de conclusie dat de crofty-bommen inderdaad bestemd waren voor het treffen van personen of zaken, ongeacht de intentie van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Daarnaast werd opgemerkt dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit geen rechtsgevolgen met zich meebracht voor de opgelegde straf, die een voorwaardelijke taakstraf van veertien uren inhield. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte interpretatie van de wetgeving omtrent explosieve voorwerpen en de verantwoordelijkheid van de maker, ongeacht de bedoelingen achter de vervaardiging.

Uitspraak

22 december 2009
Strafkamer
nr. 08/02837 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juni 2008, nummer 20/000553-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich onder meer tegen het oordeel van het Hof dat een zogenaamde "crofty-bom" bestemd is voor het treffen van personen of zaken als bedoeld in art. 2, eerste lid categorie II onder 7°, Wet wapens en munitie (hierna: WWM).
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen op 13 september 2007 te Schijndel, tezamen en in vereniging met anderen, telkens een zogenaamde crofty-bom, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een of meer van hen:
"Op 13 september 2007 hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], knallen vanuit een bossage aan het Plein te Schijndel. Ter plaatse zijn drie jongens staande gehouden en zij bekenden met crofty-bommen bezig te zijn geweest. Een onderzoek wees uit dat er in totaal tien crofty-bommen waren vervaardigd."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 13 september 2007 was ik samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in Schijndel. We hebben spullen gekocht om crofty-bommen te kunnen maken. We hebben twaalf plastic flesjes met water, een fles gootsteenontstopper en aluminiumfolie gekocht. Eerst moest er een beetje gootsteenontstopper en aluminiumfolie in het plastic flesje met water. Vervolgens moest de dop op het flesje, even schudden en dan snel weggooien. Hierdoor ontstond een chemische reactie en klapte het flesje uit elkaar. Uiteindelijk zijn er vier crofty-bommen tot ontploffing gekomen."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 13 september 2007 had ik met [betrokkene 1] en [verdachte] afgesproken om spullen voor crofty-bommen te gaan kopen. We hebben twaalf flesjes met water, aluminiumfolie en een fles wc-ontstopper gekocht. Met de spullen zijn we naar het bosje aan het Plein te Schijndel gefietst. Hier heb ik uit een flesje wat water laten lopen en aluminiumfolie in het waterflesje gedaan. Vervolgens heb ik wc-ontstopper erbij laten lopen, de dop erop gedraaid, even goed geschud totdat het flesje warm werd en toen snel het flesje weggegooid. Het flesje hoef je niet met vuur aan te steken want deze ontploft uit zichzelf. Op deze manier hebben we elf of twaalf crofty-bommen gemaakt. We hebben alle drie meegeholpen om de crofty-bommen te maken."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 13 september 2007 was ik met [verdachte] en [betrokkene 2] in Schijndel. We kwamen op het idee om crofty-bommen te maken. We hebben flesjes water, een rol zilverpapier en korrelontstopper gekocht. Vervolgens hebben we met z'n drieën met de spullen die we gekocht hadden bommen gemaakt. Ik heb drie flesjes gemaakt die ik ook heb laten afgaan. Deze zijn geklapt. [verdachte] en [betrokkene 2] hebben er ook een paar laten klappen."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Een Crofty bom wordt gemaakt door in een plastic fles aluminium (zilverfolie) met loog te mengen. Het loog kan een natriumhydroxide-oplossing zijn dat onder andere gebruikt wordt om de gootsteen te ontstoppen. Natriumhydroxide voor dit doel wordt onder meer verkocht onder de merknaam Crofty. Bij de reactie tussen aluminium en het loog ontstaat waterstofgas. Als de reactie in een afgesloten container plaatsvindt, wordt druk opgebouwd en daardoor kan de container bezwijken en uit elkaar spatten. Dit is een fysische explosie. Het grootste gevaar van de explosie is gelegen in het rondspatten van het loog."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken nu de door verdachte en zijn mededaders vervaardigde zogenaamde crofty-bommen niet bestemd waren voor het treffen van personen en goederen, nu de bedoeling van verdachte en zijn mededaders uitsluitend was om de flessen te laten ontploffen.
Het hof verwerpt dit verweer. De door verdachte en zijn mededaders vervaardigde zogenaamde crofty-bommen zijn bestemd om tot ontploffing te worden gebracht en daarmee geschikt om personen en goederen te treffen. Hoe en wanneer de ontploffing plaatsvindt en dus of personen en goederen worden getroffen, hangt af van de fysische reactie die door vermenging van natriumhydroxide, water en aluminium in een fles en het schudden daarvan ontstaat. Dit valt buiten de macht van de maker van zo'n bom. Het hof is dan ook van oordeel dat de onderhavige bommen naar hun aard bestemd zijn om personen en goederen te treffen en derhalve voorwerpen zijn als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie. Hieraan doet de bedoeling van verdachte niet af."
2.5. De tenlastelegging is toegesneden op art. 2, eerste lid categorie II onder 7° WWM. Die bepaling luidt:
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieen.
(...)
Categorie II
(...)
7°. voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.
(...)"
2.6. De in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "bestemd voor het treffen van personen of zaken" moet geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 2, eerste lid categorie II onder 7°, WWM, namelijk dat het voorwerp naar zijn aard bestemd is voor het treffen van personen of zaken (vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG7763).
2.7. Gelet op hetgeen uit het hiervoor onder 2.3 onder e genoemde bewijsmiddel omtrent de gevaren van een exploderende crofty-bom blijkt heeft het Hof, anders dan het middel betoogt, zonder miskenning van de betekenis van genoemde uitdrukking, uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat het desbetreffende voorwerp naar zijn aard was bestemd voor het treffen van personen of zaken. Aan dit oordeel doet niet af de aangevoerde omstandigheid dat de verdachte met de vervaardiging van de bom niet de bedoeling had daarmee personen of zaken te treffen. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
2.8. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van veertien uren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 december 2009.