ECLI:NL:HR:2009:BK3073

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00317
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de zakelijkheid van projectkosten in de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X Beheer B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De Hoge Raad behandelt de vraag of de kosten die zijn gemaakt voor twee projecten, te weten project S en project Spanje, zakelijk zijn in de zin van de vennootschapsbelasting. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 een beschikking afgegeven waarin het verlies van dat jaar werd vastgesteld. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur. Het Hof bevestigde deze uitspraak, maar oordeelde dat belanghebbende de zakelijkheid van de kosten niet aannemelijk had gemaakt.

Belanghebbende stelde dat de provisie aan de directeur was toegekend voor werkzaamheden die verband hielden met de verwerving van de grond en de bouwvergunningen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof buiten de rechtsstrijd is getreden door te concluderen dat de zakelijkheid van de kosten niet aannemelijk was gemaakt, zonder dat daar voldoende motivering voor was gegeven. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Nr. 08/00317
13 november 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Beheer B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 11 december 2007, nr. 06/00175, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 1999, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld.
De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de beschikking gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 05/4242 VPB) heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
3. Beoordeling van de klachten en ambtshalve aanwezig bevonden gronden tot cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende houdt zich bezig met het leveren van managementondersteuning aan ondernemingen die werkzaam zijn in de bouwsector en het verrichten van daarmee verband houdende werkzaamheden. Directeur van belanghebbende is C (hierna: de directeur).
3.1.2. In het jaar 1996 heeft belanghebbende door toedoen van de directeur 7000 m² bouwgrond kunnen kopen in de gemeente S. De bouwgrond is bestemd voor de bouw van 16 nieuwbouwwoningen (hierna: het project S). Met dagtekening 31 december 1999 heeft belanghebbende de directeur een provisie van 7 percent over de stichtingskosten van het project S toegezegd, uit te keren in gedeelten bij de goedkeuring van het bestemmingsplan, de afgifte van de bouwvergunningen en de aanvang van de bouwwerkzaamheden. Belanghebbende heeft de provisie berekend op een bedrag van ƒ 660.976.
3.1.3. Voorts heeft belanghebbende bouwgrond gekocht in Spanje teneinde daarop een honderdtal vakantiewoningen te realiseren (hierna: het project Spanje). Hierbij maakte belanghebbende gebruik van de diensten van een in Spanje gevestigd bedrijf. Dit bedrijf heeft in 1999 een bedrag van, omgerekend, ƒ 198.675,49 aan belanghebbende in rekening gebracht wegens verrichte werkzaamheden.
3.1.4. In de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 1999 heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 300.000, dat is een gedeelte van de in 3.1.2 vermelde provisie ter zake van het project S, als kosten ten laste van de winst gebracht. Met betrekking tot het project Spanje heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 198.675 als kosten in aftrek gebracht.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de zakelijkheid van de kosten van het project S en het project Spanje niet aannemelijk heeft gemaakt.
Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3.1. Ter zake van het project S heeft belanghebbende voor het Hof onder meer gesteld dat de in 3.1.2 vermelde provisie aan de directeur is toegekend ter zake van werkzaamheden betreffende de verwerving van de grond, de wijziging van het bestemmingsplan, de verkrijging van de bouwvergunning, het aanzoeken van een aannemer en het geven van een "borgstelling". Deze arbeidsbeloning is - aldus belanghebbende - pas vanaf 1999 uitgekeerd (in de vorm van een aanbrengprovisie), omdat belanghebbende eerder niet over voldoende liquiditeiten beschikte.
Gelet op de voorgaande voor het Hof ingenomen stelling, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk 's Hofs oordeel dat belanghebbende de zakelijkheid van de desbetreffende uitgaven niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.3.2. Ter zake van het project Spanje heeft het Hof in onderdeel 4.5 van zijn uitspraak tot uitgangspunt genomen het standpunt van de Inspecteur dat daarmee gemoeide kosten niet zakelijk zijn. De daartegen gerichte klacht slaagt. Uit de stukken van het geding blijkt dat de Inspecteur slechts heeft gesteld dat de kosten van het project Spanje dienen te worden geactiveerd als voorbereidingskosten van het project. Het Hof is derhalve buiten de rechtsstrijd getreden door desalniettemin te oordelen dat belanghebbende de zakelijkheid van de kosten van het project Spanje niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten van belanghebbende behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 08/00318 en 08/00319 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 644, derhalve € 214,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.R. Leemreis, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.