ECLI:NL:HR:2009:BK3072

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03677
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Hammerstein
  • O. de Savornin Lohman
  • W.D.H. Asser
  • F.H. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over onderhandse executoriale verkoop van een woning

In deze zaak gaat het om een geschil over de onderhandse executoriale verkoop van een woning. Eiser, wonende te [woonplaats], heeft de Coöperatieve Rabobank Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest U.A. en Rabohypotheekbank N.V. gedagvaard voor de rechtbank ’s-Gravenhage. Eiser vorderde een bedrag van € 109.076,50, met rente en kosten, van de bank en de maatschap. De rechtbank heeft na een comparitie van partijen de vordering van eiser afgewezen bij eindvonnis van 6 april 2005. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage, dat op 5 maart 2008 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij de advocaat van eiser de zaak heeft toegelicht. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van de bank en de maatschap. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

22 december 2009
Eerste Kamer
08/03677
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. DE COÖPERATIEVE RABOBANK LEIDEN, LEIDERDORP EN OEGSTGEEST U.A.,
gevestigd te Leiderdorp,
2. RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. [Verweerster 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Eiser tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [eiser]. Verweerders onder 1 en 2 zullen gezamenlijk worden aangeduid als de bank en verweerder onder 3 als de maatschap.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploten van 26 en 27 juli 2004 de bank en de maatschap gedagvaard voor de rechtbank ’s-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, de bank en de maatschap ieder hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 109.076,50, met rente en kosten.
De bank en de maatschap hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na bij tussenvonnis van 29 september 2004 een comparitie van partijen te hebben gelast, bij eindvonnis van 6 april 2005 de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
Bij arrest van 5 maart 2008 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de bank en de maatschap is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank en de maatschap begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.H. Koster op 22 december 2009.