ECLI:NL:HR:2009:BK3067

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13622
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en afschrijving bedrijfsmiddelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. (voorheen A Holding B.V.) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 november 2007, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop de belanghebbende cassatie aanvroeg.

De Hoge Raad beoordeelt de klachten van de belanghebbende, waarbij de winstbepaling voor het jaar 2001 centraal staat. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof terecht artikel 3.39 van de Wet IB 2001 heeft toegepast, dat bepaalt dat de afschrijving op bedrijfsmiddelen moet plaatsvinden volgens de regels die golden op het moment van verwerving. De klacht van de belanghebbende dat het Hof deze bepaling heeft miskend, wordt gegrond verklaard, maar leidt niet tot cassatie omdat de juiste toepassing van de wet niet tot een vermindering van de aanslag leidt.

De overige klachten van de belanghebbende worden eveneens ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien deze klachten niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of de rechtseenheid. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 13 november 2009.

Uitspraak

Nr. 07/13622
13 november 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. (voorheen A Holding B.V.) te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 november 2007, nr. 06/00265, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 05/5125) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Het Hof heeft met juistheid tot uitgangspunt genomen dat de winst van belanghebbende van het onderhavige jaar - 2001 - dient te worden bepaald met inachtneming van de wettelijke bepalingen zoals die in dat jaar golden. Tot deze wettelijke bepalingen behoort echter artikel 3.39 Wet IB 2001, ingevolge welk artikel bij die winstbepaling - voor zover hier van belang - de afschrijving op bedrijfsmiddelen plaatsvindt volgens de regels voor het tijdvak waarin voor de verwerving van het bedrijfsmiddel verplichtingen zijn aangegaan. De in cassatie aangevoerde klacht dat het Hof dit heeft miskend is mitsdien gegrond. Deze klacht kan echter niet tot cassatie leiden aangezien toepassing van de juiste wetsbepalingen niet leidt tot vermindering van de aanslag.
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.R. Leemreis als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.