ECLI:NL:HR:2009:BK2123
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie in een strafzaak tegen een verdachte uit de Nederlandse Antillen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie door een verdachte uit de Nederlandse Antillen. De Hoge Raad heeft op 15 december 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte had een beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Hof, maar de schriftuur die door zijn raadsman was ingediend voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad oordeelt dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen zoals gesteld in de wet. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. In dit geval was de schriftuur niet aan deze vereisten voldaan, waardoor deze onbesproken moest blijven.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Dit betekent dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht is genomen. Hierdoor kon de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep, wat betekent dat het beroep niet verder in behandeling werd genomen.