ECLI:NL:HR:2009:BK2122

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01765 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt het beroep onder nummer 08/01765 P, dat is ingesteld door de betrokkene, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats]. De advocaat van de betrokkene, mr. C.A. Lucardie, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad oordeelt dat de eerste vier middelen klachten bevatten die gericht zijn tegen het arrest van het Hof in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 08/01766 bij de Hoge Raad in behandeling is. De Hoge Raad stelt vast dat een middel van cassatie slechts kan worden aangenomen als het een duidelijke en stellige klacht bevat over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift. Aangezien de middelen niet aan deze vereisten voldoen, blijven zij onbesproken.

De Hoge Raad beoordeelt ook het vijfde middel, maar concludeert dat dit middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Ten slotte wordt ambtshalve beoordeeld of er aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden rechtsgevolgen te verbinden. Gezien de opgelegde betalingsverplichting van € 875,- en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en spreekt het arrest uit op 15 december 2009.

Uitspraak

15 december 2009
Strafkamer
nr. 08/01765 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 augustus 2007, nummer 22/005334-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. C.A. Lucardie, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het vijfde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen behelzen klachten die zijn gericht tegen 's Hofs arrest in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak, die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 08/01766. Als een middel van cassatie als in de wet bedoeld kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De middelen voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Gelet op de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 875,- en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raadverwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.