ECLI:NL:HR:2009:BK2122
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt het beroep onder nummer 08/01765 P, dat is ingesteld door de betrokkene, geboren in 1968 en wonende te [woonplaats]. De advocaat van de betrokkene, mr. C.A. Lucardie, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de eerste vier middelen klachten bevatten die gericht zijn tegen het arrest van het Hof in de samenhangende strafzaak, die onder nummer 08/01766 bij de Hoge Raad in behandeling is. De Hoge Raad stelt vast dat een middel van cassatie slechts kan worden aangenomen als het een duidelijke en stellige klacht bevat over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk wetsvoorschrift. Aangezien de middelen niet aan deze vereisten voldoen, blijven zij onbesproken.
De Hoge Raad beoordeelt ook het vijfde middel, maar concludeert dat dit middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte wordt ambtshalve beoordeeld of er aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden rechtsgevolgen te verbinden. Gezien de opgelegde betalingsverplichting van € 875,- en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en spreekt het arrest uit op 15 december 2009.