ECLI:NL:HR:2009:BK0952
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel bij medeplegen van strafbare feiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De betrokkene had in de periode van 1 februari 2006 tot en met 2 juni 2006 een hennepkwekerij geëxploiteerd, waaruit zij voordeel had verkregen. Het Hof had geoordeeld dat het gehele wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene moest worden toegerekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel zonder nadere motivering niet begrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbeoordeling.
De betrokkene had in hoger beroep betoogd dat zij geen voordeel had genoten, maar de advocaat-generaal concludeerde tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 6.889,44. Het Hof had de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een proces-verbaal van politie en de verklaringen van de betrokkene, maar de Hoge Raad vond dat de motivering ontbrak om het voordeel volledig aan de betrokkene toe te rekenen. De Hoge Raad benadrukte dat de kwalificatie van de bewezen feiten impliceert dat de betrokkene niet alleen had gehandeld, wat de toerekening van het voordeel complexer maakt. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel in gevallen van medeplegen van strafbare feiten.