ECLI:NL:HR:2009:BK0679

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10358
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsoverwegingen in drugshandel en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1984 en wonende te Vlissingen, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het verwerven van een geldbedrag dat afkomstig was uit een misdrijf. De verdediging stelde dat het aangetroffen geldbedrag van € 7.650,- op reguliere wijze door de verdachte was verkregen en niet door witwassen. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot het derde tenlastegelegde feit en de strafoplegging.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof in zijn bewijsoverwegingen niet voldoende had onderbouwd op welke wettige bewijsmiddelen de redengevende feiten en omstandigheden waren gebaseerd. Het Hof had de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet aannemelijk geacht, maar had niet duidelijk gemaakt welke bewijsmiddelen deze conclusie ondersteunden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsoverwegingen door de rechter en de noodzaak om feitelijke grondslagen voor bewezenverklaringen duidelijk aan te geven. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de veroordeling in stand blijven.

Uitspraak

15 december 2009
Strafkamer
nr. 07/10358
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 juni 2007, nummer 22/006439-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te Vlissingen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen met betrekking tot het sub 3 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1 Het middel behelst onder meer de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een aantal redengevende feiten en omstandigheden waarop het Hof in zijn bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 een beroep doet.
2.2. De bewezenverklaring onder 1 betreft - kort gezegd - het opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2, onder B, Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Daarnaast is ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij (...) in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 21 juni 2006, in de gemeente Vlissingen, één geldbedrag heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.3.1. De bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik reed wel eens zelf in de Mercedes Cabrio waar de getuige [getuige 1] het over heeft. De mobiele telefoon met het nummer 06-[001] heb ik al vier jaar in gebruik. De mobiele telefoon met het nummer 06-[002] is sinds twee en een half jaar bij mij in gebruik. Het geldbedrag van € 7.650,00 dat in mijn slaapkamer is aangetroffen, was van mij."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"[betrokkene 1] ken ik."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 16 januari 2006 is dit proces-verbaal van bevindingen opgestart om inzicht te geven in de vermoedelijke harddrugshandel van onder andere [verweerder], geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]. Op 9 juni 2005 werd door rechercheur [verbalisant 2] gesproken met een drugsverslaafde man. Deze verklaarde dat [verdachte] drugs verkocht vanuit een auto. Op 15 november 2005 werd (het hof begrijpt: door één of meer verbalisanten) de bekende harddrugsverslaafde [betrokkene 2] gezien, terwijl hij (op de Rembrandtlaan) te Vlissingen op iets of iemand stond te wachten. Na enige tijd werd gezien dat [betrokkene 3] en [verdachte] aan kwamen rijden en parkeerden. [Betrokkene 3] stapte uit en liep naar [betrokkene 2] toe. Er werd iets overgegeven en beiden liepen snel weg in verschillende richtingen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"De Marokkaanse drugsdealer bij wie ik sinds ruim een jaar zowel heroïne als cocaïne kocht ken ik onder de naam [...]. In het begin kocht ik wel drie keer in de week voor 20 euro een bolletje bruin (heroïne) en voor 20 euro een bolletje wit (cocaïne) per keer. De kwaliteit van de drugs was eerst goed en later wisselend. Als [...] drugs kwam brengen was hij altijd in dure auto's. De laatste tijd kwam hij met een Mercedes Cabrio. Hij had een chauffeur. Noot verbalisanten: wij toonden getuige [betrokkene 2] een politiefoto van [betrokkene 3]. De persoon die staat afgebeeld op de foto die u mij toont is de persoon die ik ken onder de naam [...]. Noot verbalisanten: wij toonden getuige [betrokkene 2] een politiefoto van [verdachte]. De persoon die staat afgebeeld op de foto die u mij thans toont herken ik als zijnde de chauffeur van [...] waarover ik in mijn verklaring sprak."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"U vraagt mij wanneer ik voor de eerste keer verdovende middelen bij [verdachte] heb gehaald. Ongeveer twee jaar geleden zag ik [verdachte] en [betrokkene 3] in en nabij de woning van harddrugsgebruiker [betrokkene 7] te [plaats]. Ik zag ze toen al dealen. Ik haal mijn verdovende middelen nu dus ongeveer twee jaar bij onder anderen [verdachte]. De laatste maanden nam ik bijna elke dag verdovende middelen af. Ik nam meestal 2,5 gram wit af. Ik belde [verdachte] dan op. [Verdachte] vroeg dan om 1 of 2. [Verdachte] bedoelde met 1: 2,5 gram cocaïne en met 2: 5 gram cocaïne. Het nummer van [verdachte] ken ik uit mijn hoofd en is 06-[002]."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"U toont mij drie foto's van drie personen. Noot verbalisanten: de foto's van de volgende verdachten worden aan getuige in onderstaande volgorde getoond:
1) [betrokkene 8]
2) [verdachte]
3) [betrokkene 3]
Ik ken ze. We komen elkaar wel eens tegen in Vlissingen. Ik zag dat ze in een Mercedes Cabrio reden. Ik zag dat de persoon op de tweede foto meestal de bestuurder was van de Mercedes Cabrio. Ik ben gebruiker van harddrugs. Ik heb ze wel eens gevraagd of ze cocaïne konden leveren. Ik deed altijd zaken met de personen op de tweede en derde foto die u mij heeft getoond. Ik kreeg voor 10 euro 1 bolletje wit (cocaïne)."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 22 juni 2006 werd door de rechter-commissaris binnengetreden op het adres [a-straat 1] te [plaats] ter doorzoeking van deze woning. Daarbij werd in de slaapkamer waar de verdachte [verweerder] werd aangehouden, het volgende aangetroffen:
- een geldbedrag van 7650 euro, bestaande uit
120 biljetten van 50 euro
6 biljetten van 100 euro
30 biljetten van 20 euro
44 biljetten van 10 euro
2 biljetten van 5 euro
(in geldkistje in schrijfbureau)"
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder 3 voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag aan de verdachte toebehoort en dat dit op reguliere wijze door hem is verkregen en derhalve niet door witwassen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in februari 2005 een geldbedrag van € 20.000,- heeft overgeschreven van zijn rabo-spaarrekening naar zijn gewone rekening en dit bedrag vervolgens contant heeft opgenomen omdat hij een vermogenstoets wilde vermijden waaraan hij zou worden onderworpen in verband met het feit dat de verdachte een bijstandsuitkering wilde aanvragen. Van dit bedrag was volgens verdachte op 22 juni 2006 nog € 7.650,- over. Het hof acht deze verklaring voor de aanwezigheid van voornoemd geldbedrag niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Het in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen geldbedrag bestond voor een aanmerkelijk deel uit kleine coupures (30 biljetten van 20 euro, 44 biljetten van tien euro en twee van vijf euro). Dit is, zonder nadere verklaring op zichzelf bezwaarlijk in overeenstemming te brengen met verdachtes opgave als zou hij dit geld van de bank hebben ontvangen in het kader van een opname ineens van € 20.000,- omdat, naar de ervaring leert en van algemene bekendheid mag worden geacht, uitbetaling door een bank van een dergelijk geldbedrag om doelmatigheidsredenen doorgaans in grotere coupures pleegt te geschieden, tenzij de opnemer uitdrukkelijk anders verlangt. Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over dit aspect geen nadere opheldering kunnen verschaffen, bijvoorbeeld door de vraag of hij de bank om uitbetaling in verschillende kleine coupures als bij hem aangetroffen had verzocht, positief te beantwoorden. Voorts is tussen februari 2005 (de maand waarin de verdachte die geldopname zou hebben gedaan) en het aantreffen van de € 7.650,- in verdachtes slaapkamer op 22 juni 2006 geruime tijd verstreken; daarbij is komen vast te staan dat de verdachte, die geen dan wel een zeer beperkt legaal inkomen genoot, in die periode een auto heeft gekocht voor € 12.500 en ook overigens niet op bescheiden voet leefde. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte zich in bovenbedoelde periode heeft schuldig gemaakt aan de handel in verdovende middelen. De gebruikers daarvan plegen, zoals van algemene bekendheid mag worden geacht, hun leveranciers doorgaans in kleine coupures te betalen, hetgeen in casu wordt bevestigd door een aantal afnemers van de verdachte.
Bovenstaande feiten en omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen hem onder 3 tenlaste is gelegd, voor zover dit betrekking heeft op het geldbedrag van € 7.650,-. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Het hof is van oordeel dat, anders dan door de advocaatgeneraal betoogd, niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het aangetroffen geldbedrag ad € 14.500,- en de geldbedragen die met de aankoop van de inbeslaggenomen sieraden en bovenbedoelde auto (Mercedes Cabrio) gemoeid zijn geweest, nu niet in voldoende overtuigende mate is komen vast te staan dat deze geldbedragen aan de verdachte toebehoorden dan wel dat zij afkomstig waren uit enig misdrijf en de verdachte daarmee bekend was."
2.4. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus
- al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Bij het bovengenoemde bewijsverweer kan worden gedacht aan een betoog waarin een beroep wordt gedaan op niet hoogst onwaarschijnlijke feiten en/of omstandigheden die met de inhoud van de door de rechter gebezigde bewijsmiddelen niet in strijd zijn doch die - indien juist - onverenigbaar zijn met de bewezenverklaring (het Meer en Vaart-verweer, zo genoemd naar de casus van HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450). Indien de rechter aan de verwerping van een dergelijk verweer nieuwe, nog niet in de bewijsmiddelen voorkomende feiten of omstandigheden ten grondslag legt waarop de bewezenverklaring steunt, moet immers worden gesproken van feiten en/of omstandigheden die door de rechter redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008, 69).
2.5. Blijkens zijn onder 2.3.2 weergegeven bewijsoverweging, heeft het Hof de in het middel bedoelde feiten en omstandigheden - dat de verdachte voor € 12.500,- een auto heeft gekocht en dat hij niet op bescheiden voet leefde - mede ten grondslag gelegd aan de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat het aangetroffen geldbedrag afkomstig is van verdachtes spaarrekening. Het Hof heeft deze feiten en omstandigheden dus redengevend geacht voor de bewezenverklaring. Nu deze feiten en omstandigheden niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid en het Hof in zijn bewijsoverweging niet het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten en omstandigheden heeft ontleend, is de bewezenverklaring van feit 3 niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6. Het middel slaagt in zoverre.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.