ECLI:NL:HR:2009:BK0285

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motorrijtuigenbelasting en de kwalificatie van een 1,5 cabine-auto

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over de periode van 22 juli 2003 tot en met 21 juli 2005. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank te Breda heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en de aanslag heeft geannuleerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 oktober 2009 geoordeeld dat de auto van belanghebbende, een pick-up met anderhalve cabine, moet worden gekwalificeerd als een auto met een dubbele cabine in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft miskend dat de auto, die is uitgerust met zitplaatsen achter de bestuurderszitplaats, moet worden gerekend tot de wettelijke categorie van motorrijtuigen met een dubbele cabine. Dit betekent dat de auto niet onder het personenautotarief valt, maar onder het bestelautotarief. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.

Uitspraak

Nr. 08/01870
16 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 juni 2008, nr. 06/00326, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over de periode 22 juli 2003 tot en met 21 juli 2005 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/47) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is sinds 22 oktober 1991 houder van een zogenoemde pick-up met anderhalve cabine, van het merk Toyota, type Hilux 2.4 Xtra Cab (hierna: de auto). Tussen de achterwand van de cabine van de auto en de bestuurderszitplaats is een ruimte aanwezig, met een verhoging van de carrosserie. In deze verhoging van de carrosserie bevindt zich een gereedschapskist die niet verwijderbaar is en waarop een tweetal opklapbare zitkussens is gemonteerd met daarboven tegen de achterwand van de cabine, over de gehele lengte van de achterwand, een rugkussen. De laadruimte van de auto is van de bestuurderszitplaats afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte van de cabine, welke scheidingswand in de auto 112 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst.
3.1.2. De Inspecteur heeft zich, naar aanleiding van een controle op 2 juni 2005, op het standpunt gesteld dat de voor de auto verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet naar het juiste tarief was voldaan. Betaald was naar het bestelautotarief terwijl, aldus de Inspecteur, had moeten worden betaald naar het personenautotarief.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de auto voldoet aan de in artikel 3, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet), in verbinding met artikel 3, lid 8, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 gestelde voorwaarden waaronder een auto is uitgezonderd van het begrip personenauto in de zin van de Wet. Daarbij is het Hof ervan uitgegaan dat de auto ten tijde van de controle geen motorrijtuig was met een dubbele cabine.
3.3. Voor zover het middel tegen dat oordeel opkomt, slaagt het. Uit de in het beroepschrift in cassatie aangehaalde wetsgeschiedenis, in het bijzonder de passage ontleend aan Kamerstukken II, 1993/94, 23 215, nr. 7, blz. 10-11, moet worden afgeleid dat naar de bedoeling van de wetgever een van een laadruimte voorzien motorrijtuig met een zogenoemde anderhalve cabine moet worden gerekend tot de wettelijke categorie motorrijtuigen met een dubbele cabine, bedoeld in artikel 3, lid 1, letter d, van de Wet, indien het betreft een auto die is uitgerust met zitplaatsen in de ruimte achter de bestuurderszitplaats. Uit de in cassatie vaststaande feiten volgt dat dit laatste met betrekking tot de onderhavige auto het geval is. Derhalve diende de auto te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet. Het Hof heeft dit miskend.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. In de feitelijke instanties was niet in geschil dat de auto ten tijde van de controle niet voldeed aan de in artikel 3, lid 1, letter d, van de Wet gestelde vereisten, zodat deze krachtens de aanhef van vermeld artikellid moet worden aangemerkt als een personenauto in de zin van de Wet.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.