ECLI:NL:HR:2009:BK0088
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Bewijskracht van getuigenverklaring in cassatie tegen onderhandse schuldbekentenis
In deze zaak heeft eiser, wonende in de Verenigde Staten van Amerika, verweerder gedagvaard voor de rechtbank te Middelburg met de vordering om een bedrag van ƒ 36.413,-- (€ 16.523,50) te betalen, inclusief rente en kosten. De rechtbank heeft na getuigenverhoren en een tussenvonnis op 16 juni 2004 de vordering van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 22 november 2007 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof, waarbij verstek is verleend tegen verweerder.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door eiser in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van verweerder op nihil zijn begroot.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 18 december 2009.