ECLI:NL:HR:2009:BJ9895
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vormverzuim en bewijsuitsluiting in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling. De zaak draaide om de vraag of er sprake was van een vormverzuim tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte, die leidde tot bewijsuitsluiting. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) niet voldoende was om een doorzoeking te rechtvaardigen, en dat de doorzoeking onrechtmatig was omdat de grond voor verdere doorzoeking was weggevallen toen een vuurbuks werd aangetroffen.
Het Hof had geoordeeld dat de doorzoeking in beginsel rechtmatig was, maar dat de verdere doorzoeking onrechtmatig was omdat het doel van de doorzoeking, namelijk het vinden van een vuurwapen, al was bereikt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende rekening had gehouden met de factoren die in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn genoemd, zoals de ernst van het verzuim en het nadeel dat door het verzuim was veroorzaakt. Hierdoor was het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd.
De Hoge Raad verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep, vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht op het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het toepassen van bewijsuitsluiting in strafzaken en de noodzaak voor rechters om hun oordelen goed te motiveren, vooral als het gaat om vormverzuimen die invloed hebben op de rechtsgang.