ECLI:NL:HR:2009:BJ9343

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11131
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht en toereikende verwerping van verweer in bedreigingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1954 en wonende te [woonplaats], was in hoger beroep veroordeeld voor het bedreigen van een persoon, genaamd [slachtoffer], met de dood. De bedreiging vond plaats via teksten die op een website waren geplaatst, waarin expliciet werd opgeroepen tot een 'nekschot' voor het slachtoffer. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat een ander dan hijzelf de bedreigende teksten heeft geplaatst.

De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte verworpen. Het Hof had voldoende bewijs gevonden om de verdachte als dader aan te merken, onder andere op basis van verklaringen van getuigen en de inhoud van een brief die de verdachte aan het slachtoffer had gestuurd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof op toereikende gronden het verweer van de verdachte had verworpen. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde geldboete van € 220,- met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaar.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte en onderstreept het belang van de bewijsvoering in zaken van bedreiging. De zaak benadrukt ook de verantwoordelijkheden van beheerders van internetplatforms en de implicaties van online communicatie.

Uitspraak

17 november 2009
Strafkamer
Nr. 07/11131
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, Enkelvoudige Kamer, van 15 augustus 2007, nummer 24/001772-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen het verweer dat het niet onmogelijk is dat een ander dan de verdachte de in de bewezenverklaring bedoelde tekst op het internet heeft geplaatst, niet is weerlegd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 4 februari 2005 tot en met 6 februari 2005, in de gemeente Groningen, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op een website, genaamd '[...]', op het internet teksten geplaatst, inhoudende "Het wordt nu echt tijd voor een nekschot voor [slachtoffer]" en "Hulde aan Rita Verdonk!... die wat mij betreft de executie mag voltrekken...", van welke teksten genoemde [slachtoffer] kennis heeft genomen."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik ben directeur van de Stichting [A]. Ik werk vanuit het kantoor aan de [a-straat 1] te [plaats]. Op 6 februari 2005, omstreeks 15.00 uur, was ik op het kantoor in [plaats]. Ik lees dan de mail van de stichting. Tussen de mailtjes zat een mail welke mij opviel. Het onderwerp van de mail luidde: Neofascisten roepen op tot moord op [A] directeur. Ik ben het mailtje gaan lezen. Deze is toegevoegd aan deze aangifte. In de mail stond een artikel uit het Limburgs Dagblad, welke ik wel herken. Voor en na het artikel staan oproepen tot 'Moord op de [A] directeur' en 'een nekschot voor [slachtoffer]'. Ik vond deze bedreiging niet aanvaardbaar. Ik had eerst een raar gevoel, nu vooral ben ik bang voor mijn veiligheid, ook voor die van mijn gezin en collega's."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 4 februari 2005 heb ik mijn naam ingetypt op een internetzoekmachine. Ik kwam toen uit op de site van Graverdammer. Ik ben verder gaan kijken op de site en kwam vervolgens de kreet tegen, waarin wordt opgeroepen tot het geven van een nekschot aan [slachtoffer]. Bij die oproep, waarin werd opgeroepen tot het geven van een nekschot, stond een artikel van het Limburgs Dagblad van 4 februari 2005. Het ging over een vervangende identiteitskaart voor asielzoekers, het zogenaamde [A]-paspoort. Ik heb vervolgens dit bericht gekopieerd en via een e-mail-bericht gestuurd naar Info@[A].nl. Ik vond dit mijn burgerplicht. Ik vind ook dat er de laatste tijd via het internet veel zogenaamde doodsoproepen worden gedaan. Ik maak mij daar zorgen over."
c. een e-mailbericht van 4 februari 2005, voor zover inhoudende:
"Commentaar van [B]:
Het wordt nu ècht tijd voor een
Nekschot voor [slachtoffer]!
Hulde aan Rita Verdonk!
die wat mij betreft de executie mag voltrekken...."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb toegang tot het account "[B]" wat de beheerdersaccount is van de site [...].org. Ik weet dus de inlogcode en het password van "[B]". Ik heb zojuist van u de tekst gezien waarover deze aangifte gaat. Ik heb gelezen dat onder een artikel over het uitgeven van valse papieren door de stichting [A] als commentaar van [B] de volgende twee zinnen te lezen zijn: "Nekschot voor [slachtoffer]. Hulde aan Rita Verdonk." Ik heb er geen herinnering aan dat ik dit commentaar heb geschreven. Ik wil hiervoor echter niet de verantwoordelijkheid uit de weg gaan, aangezien ik het wel geschreven zou kunnen hebben. Ik heb me mogelijk onbewust dus schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer]."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Verder raadplegen op "vrijspraak.org" geeft aan dat de stellingen van een zekere "[...]" wordt verdedigd en dat "[...]" wordt beheerd door de Groninger [verdachte]. Tevens spreken andere websites dat de "Stichting ter bevordering van de vrijheid van meningsuiting" (SVVM) draait om de Groninger [verdachte]. Tevens dat deze persoon betrokken is bij Nieuw Rechts, en de uiterst rechtse internetsites [...] en [...] beheert.
Ook is op internetwebsite [C] en [D] te lezen dat [verdachte] onder het pseudoniem "[B]" actief is op een aantal extreem rechtse fora."
2.2.3. Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:
"Met betrekking tot het daderschap van verdachte heeft de voorzitter voorts gelet op de inhoud van de brief van verdachte, verzonden op 1 december 2005 aan [slachtoffer]. Deze duidt, gelet op de wijze waarop verdachte deze brief heeft geformuleerd, op rechtstreekse betrokkenheid."
2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 1 december 2005 van de verdachte gericht aan [slachtoffer]. Deze brief houdt het volgende in:
"Geachte [slachtoffer],
(...)
U ontving een e-mail getiteld "NEOFASCISTEN ROEPEN OP TOT MOORD OP [A] DIRECTEUR" en dat verontrustte u in niet geringe mate. Dat zou een dergelijke headline ook bij mij hebben veroorzaakt. Vervolgens bekeek u de aangegeven internetlocatie en hetgeen u daar zag leek de e-mail te bevestigen. Het vervolg is bekend.
In werkelijkheid is er nooit sprake geweest van enige dreiging richting u, of de uwen. De gewraakte tekst is (niet letterlijk te nemen) internetjargon en refereert aan het soort 'nekschot' dat vooral in 2003/2004 (maar ook heden ten dage nog steeds wel, zie bijvoorbeeld http://www.geenstijl.nl/feauteaufuck/manches/20/images/30cabca558e2db995423f53cb782e7c843176.jpg) een populaire manier was/is om iemands intelligentie negatief mee te adresseren. Niet vleiend, en alleszins grof taalgebruik, dat zeker, maar absoluut niet letterlijk bedoeld. De werkelijke intentie blijkt ook wel uit de laatste zin "Hulde aan Rita Verdonk... die wat mij betreft de executie mag voltrekken..." Het is bepaald niet goed voorstelbaar dat mw. Verdonk gewapenderhand haar opponenten te lijf zou gaan, het is echter wel voorstelbaar dat zij van overheidswege aktie zou ondernemen tegen het zgn. "[A]-paspoort", en dat is precies wat zij even later ook deed: Zij deed aangifte (voltrok 'de executie') tegen het [A]-paspoort.
Tijdens het verhoor heeft [...] mij gevraagd of ik bedoelde tekst zou willen (laten) verwijderen, en ik heb hem geantwoord daartoe graag bereid te zijn. En hoewel ik bij thuiskomst geen computer tot mijn beschikking had heb ik direct opdracht gegeven de onrust-verwekkende tekst te verwijderen, hetgeen dezelfde avond nog is gebeurd. Toen ik na een weekje weer over een computer kon beschikken heb ik zelf nog eens bovenstaande uitleg ("internetjargon") ter uwer attentie aan het desbetreffende artikel toegevoegd (zie desgewenst: http://[...]).
Justitie en de rechter moeten verder maar uitmaken of men hier werkelijk 'bedreiging' in wenst te zien, dat is verder geen onderwerp van deze brief. (...) Mogelijk helpt het u ook nog kennis te nemen van het feit dat er op [...] op geen enkele wijze vooroordelen of fixaties jegens u of [A] bestaan. Twee voorbeelden ter illustratie daarvan:
In het "Commentaar van [B]" bij het artikel "Verdonk pakt eenzijdig publiciteit asielzoekers aan" staat onder andere: "Welwelwel, nooit gedacht (en zeker niet gezien bepaalde recente ontwikkelingen) het ooit met [slachtoffer] ergens over eens te zullen zijn, maar kijk eens aan: Hier denken we toch hetzelfde over de zaken!"
In het "Commentaar van [B]" bij het artikel "Privé-gegevens asielzoekers niet in media" staat onder andere: "Ik memoreer dat [slachtoffer] ([A]) vóór Verdonks voornemen was, waarvoor hulde mijnerzijds, opdat eindelijk eens discussie over de FEITEN zou kunnen plaatsvinden. Dit zijn idd de enige discussies die de moeite waard zijn, discussies over de FEITEN..."
(...)
Mvg,
[verdachte]."
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2007 heeft de verdachte aldaar onder meer het volgende verklaard:
"Het hof kan er niet vanuit gaan dat ik degene ben geweest die de in de tenlastelegging genoemde woorden op het internet heeft gezet. Ik heb een zware hartaanval gehad, waardoor ik een deel van mijn herinneringen kwijt ben geraakt. Als gevolg daarvan heb ik er geen concrete herinnering aan dat ík degene ben geweest die de in de tenlastelegging genoemde woorden op het internet heeft geplaatst. Ik ben echter wel verantwoordelijk voor de website waarop die woorden zijn geplaatst. Ik ben namelijk de beheerder van de server waarop de site staat waarop de ten laste gelegde woorden zijn gepubliceerd. Ik ben niet de beheerder van de site. Ik ben gerechtigd om de bewuste website "uit de lucht" te nemen.
Ik sta op het internet bekend onder de inlognaam "[B]". Meerdere personen waren van die inlognaam op de hoogte. Om op de bewuste website te kunnen publiceren heb je naast die inlognaam ook nog een password nodig. Meerdere personen waren van het bewuste password op de hoogte. Het is dus mogelijk dat niet ík, maar een andere persoon, de ten laste gelegde woorden op het internet heeft geplaatst."
2.5. In het licht van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en in aanmerking genomen de inhoud van het door de verdachte gevoerde verweer, heeft het Hof met zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging dat verweer op toereikende gronden verworpen. 's Hofs oordeel dat de inhoud van de door de verdachte verzonden brief van 1 december 2005 duidt op rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte, is niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst. Tot een nadere motivering van de bewezenverklaring was het Hof niet gehouden.
2.6. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 220,-, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 november 2009.