ECLI:NL:HR:2009:BJ9064

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11760
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvordering tot opheffing van een met een erfdienstbaarheid strijdige toestand

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], een rechtsvordering ingesteld tegen verweersters, [verweerster 1] en [verweerster 2], met betrekking tot een erfdienstbaarheid die in 1921 was gevestigd. De eisers vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat de erfdienstbaarheid van uitgang naar en van de [a-straat] door een poort van 1 meter breed door non-usus was vervallen, of dat deze erfdienstbaarheid door verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van de met de erfdienstbaarheid strijdige toestand was tenietgegaan. De rechtbank te Haarlem heeft in een tussenvonnis van 28 maart 2000 een comparitie van partijen gelast, die op 10 juli 2000 heeft plaatsgevonden. Na getuigenverhoren en verder procesdebat heeft de rechtbank op 7 mei 2003 de vordering in conventie afgewezen en in reconventie eisers veroordeeld tot het verwijderen van belemmeringen voor het ongestoord gebruik van de erfdienstbaarheid. Eisers hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 28 september 2006 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit eindarrest hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft op 6 november 2009 het beroep in cassatie verworpen en eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

6 november 2009
Eerste Kamer
07/11760
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster] c.s; eiser onder 1 ook als [eiser 1].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij exploot van 25 november 1998 hebben [eiser] c.s. [verweerster] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en na wijziging van eis gevorderd a. te verklaren voor recht dat de bij akte van 22 januari 1921 gevestigde erfdienstbaarheid van uitgang naar en van de [a-straat] door een poort van 1 meter breed door non-usus is vervallen, dan wel voor recht zal verklaren dat deze erfdienstbaarheid door verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van de met de erfdienstbaarheid strijdige toestand is tenietgegaan en b. [verweerster] c.s. zal veroordelen binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis mee te werken aan de totstandkoming van een notariële akte, benodigd voor doorhaling van deze erfdienstbaarheid in de registers van het kadaster, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsom.
[Verweerster] c.s. hebben de vorderingen bestreden en in reconventie de veroordeling van [eiser] c.s. tot opheffing van alle belemmeringen voor het ongestoord gebruik van de erfdienstbaarheid gevorderd.
Bij tussenvonnis van 28 maart 2000 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 10 juli 2000 is gehouden. Na een tussenvonnis van 8 mei 2001, getuigenverhoren en verder processueel debat, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 7 mei 2003 de vordering in conventie afgewezen en, in reconventie [eiser] c.s. veroordeeld tot - het binnen dertig dagen na betekening van het vonnis van de rechtbank - verwijderen van alle op de hun toebehorende percelen aanwezige belemmeringen voor het ongestoord gebruik door [verweerster] c.s. van de poort op de percelen (i.e. de achterom) [a-straat 1, 2 en 3] te [plaats], een en ander op verbeurte van een dwangsom.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 20 januari 2005 heeft het hof een getuigenverhoor gelast. Na getuigenverhoren heeft het hof bij eindarrest van 28 september 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 17 september 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 6 november 2009.