ECLI:NL:HR:2009:BJ8840

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00169
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen eiser en verweerders in het kader van arbeidsovereenkomst versus overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 14 december 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen. Eiser vorderde onder andere de vernietiging van de overeenkomst van 18 december 2001, die de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen hem en [verweerster 1] regelde, op basis van een wilsgebrek en een geestelijke stoornis. Daarnaast vorderde hij onder andere ontbinding van de overeenkomst, schadevergoeding en herplaatsing na herstel van zijn ziekte. De kantonrechter heeft op 31 augustus 2005 de meeste vorderingen afgewezen, met uitzondering van een vordering tot betaling van een bonus, die op 23 november 2005 door de kantonrechter werd toegewezen. Eiser ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 2 oktober 2007 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft op 20 november 2009 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen. Eiser werd in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die op dat moment waren begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

20 november 2009
Eerste Kamer
08/00169
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaten: mrs. A.H. Vermeulen en C.S.G. Janssens,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [Verweerster 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s., verweerders ieder afzonderlijk als [verweerster 1], [verweerster 2] en [verweerster 3].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 14 december 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen en na vermeerdering van eis bij repliek gevorderd, kort gezegd,
1. primair: de overeenkomst van 18 december 2001 tussen [eiser] en [verweerster 1], waarbij de arbeidsovereenkomst tussen hen met wederzijds goedvinden werd beëindigd, te vernietigen wegens de aanwezigheid bij de totstandkoming van die overeenkomst van een wilsgebrek, bestaande uit misbruik van omstandigheden, danwel wegens de aanwezigheid bij [eiser] van een geestelijke stoornis ex art. 3:34 BW; en
2. (voorwaardelijke) ontbinding van de overeenkomst van 18 december 2001, voorzover de overeenkomst niet al buitengerechtelijk is ontbonden; en
3. te verklaren voor recht dat "[verweerster 1] ter zake van bovenstaand feitencomplex jegens [eiser] heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW en [verweerster 2] alsmede [verweerster 3] jegens [eiser] hebben gehandeld in strijd met art. 6:162 BW"; en
4. [verweerster 1] te veroordelen om [eiser] na herstel van huidige ziekte te herplaatsen en te rehabiliteren; en
5. [verweerster 1] te veroordelen tot salaris(door)betaling vanaf 1 januari 2002;
6. subsidiair: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om inkomens- en pensioenschade te vergoeden, welke [eiser] zal lijden ten gevolge van het gemis van een voortgezette arbeidsovereenkomst met [verweerster 1]; en
7. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de kosten van autogebruik na 1 januari 2005 te vergoeden; en
8. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen [eiser] van een inkomensgarantie te verzekeren; en
9. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen zorg te dragen dat [eiser] aan de collectieve ziektenkostenverzekering kan deelnemen onder de destijds geldende voorwaarden; en
10. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen de meerkosten met betrekking tot de ziektenkostenverzekering te vergoeden; en
11. meer subsidiair, [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om op voet van art. 7:611 BW respectievelijk 6:162 BW aan [eiser] de geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat; en
12. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de kosten van medische aard te vergoeden, ter voorbereiding van deze procedure, alsmede de meerkosten van medische aard, die verbonden zullen zijn aan de wegneming of beperking van de psychische klachten die zijn voortgevloeid uit het dienstverband van [eiser] bij [verweerster 1] en uit de beëindiging daarvan; en
13. [verweerster 1] te veroordelen aan [eiser] de juiste bonus over 2001 te betalen en
14. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen een bedrag van € 25.000,-- te betalen aan [eiser] voor vergoeding van immateriële schade.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 augustus 2005 de vorderingen onder 1 tot en met 12 alsmede 14 afgewezen, en [verweerder] c.s. in de gelegenheid gesteld met betrekking tot de vordering onder 13 een akte te nemen. Bij eindvonnis van 23 november 2005 heeft de kantonrechter wat betreft de vordering onder 13 [verweerster 1] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 8.212,06, met rente. Het overige op dit punt gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.
Tegen het vonnis van 31 augustus 2005 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 2 oktober 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] c.s. mede door mr. N.T. Dempsey, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 9 oktober 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 november 2009.