[Eiser] heeft bij exploot van 14 december 2004 [verweerder] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter te Heerlen en na vermeerdering van eis bij repliek gevorderd, kort gezegd,
1. primair: de overeenkomst van 18 december 2001 tussen [eiser] en [verweerster 1], waarbij de arbeidsovereenkomst tussen hen met wederzijds goedvinden werd beëindigd, te vernietigen wegens de aanwezigheid bij de totstandkoming van die overeenkomst van een wilsgebrek, bestaande uit misbruik van omstandigheden, danwel wegens de aanwezigheid bij [eiser] van een geestelijke stoornis ex art. 3:34 BW; en
2. (voorwaardelijke) ontbinding van de overeenkomst van 18 december 2001, voorzover de overeenkomst niet al buitengerechtelijk is ontbonden; en
3. te verklaren voor recht dat "[verweerster 1] ter zake van bovenstaand feitencomplex jegens [eiser] heeft gehandeld in strijd met art. 7:611 BW en [verweerster 2] alsmede [verweerster 3] jegens [eiser] hebben gehandeld in strijd met art. 6:162 BW"; en
4. [verweerster 1] te veroordelen om [eiser] na herstel van huidige ziekte te herplaatsen en te rehabiliteren; en
5. [verweerster 1] te veroordelen tot salaris(door)betaling vanaf 1 januari 2002;
6. subsidiair: [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om inkomens- en pensioenschade te vergoeden, welke [eiser] zal lijden ten gevolge van het gemis van een voortgezette arbeidsovereenkomst met [verweerster 1]; en
7. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de kosten van autogebruik na 1 januari 2005 te vergoeden; en
8. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen [eiser] van een inkomensgarantie te verzekeren; en
9. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen zorg te dragen dat [eiser] aan de collectieve ziektenkostenverzekering kan deelnemen onder de destijds geldende voorwaarden; en
10. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen de meerkosten met betrekking tot de ziektenkostenverzekering te vergoeden; en
11. meer subsidiair, [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen om op voet van art. 7:611 BW respectievelijk 6:162 BW aan [eiser] de geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat; en
12. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] de kosten van medische aard te vergoeden, ter voorbereiding van deze procedure, alsmede de meerkosten van medische aard, die verbonden zullen zijn aan de wegneming of beperking van de psychische klachten die zijn voortgevloeid uit het dienstverband van [eiser] bij [verweerster 1] en uit de beëindiging daarvan; en
13. [verweerster 1] te veroordelen aan [eiser] de juiste bonus over 2001 te betalen en
14. [verweerder] c.s. hoofdelijk te veroordelen een bedrag van € 25.000,-- te betalen aan [eiser] voor vergoeding van immateriële schade.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 augustus 2005 de vorderingen onder 1 tot en met 12 alsmede 14 afgewezen, en [verweerder] c.s. in de gelegenheid gesteld met betrekking tot de vordering onder 13 een akte te nemen. Bij eindvonnis van 23 november 2005 heeft de kantonrechter wat betreft de vordering onder 13 [verweerster 1] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 8.212,06, met rente. Het overige op dit punt gevorderde heeft de kantonrechter afgewezen.