ECLI:NL:HR:2009:BJ8624
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van de uitreiking van de appeldagvaarding door een griffiemedewerker
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 15 oktober 2007 is gewezen. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.F. van der Brugge, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Gezien de opgelegde boete van € 370,-, waarvan € 185,- voorwaardelijk, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en is uitgesproken op 17 november 2009.