ECLI:NL:HR:2009:BJ8612
Hoge Raad
- Cassatie
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2009 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het cassatieberoep was ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 23 mei 2007 had plaatsgevonden. De verdachte, geboren in 1964 en wonende te [woonplaats], had het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.P. de Klerk. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep.
De Hoge Raad beoordeelde de ontvankelijkheid van het beroep en constateerde dat het cassatieberoep op 17 juli 2007 was ingesteld. Aangezien de dagvaarding om ter terechtzitting van het Hof te verschijnen op 9 mei 2007 aan de verdachte in persoon was betekend, was de Hoge Raad van mening dat de verdachte ingevolge artikel 432, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet kon worden ontvangen in het beroep. Dit leidde tot de beslissing dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het cassatieberoep.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt. De beslissing benadrukt het belang van tijdige indiening van cassatieberoepen en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak en heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het strafrecht in Nederland.