ECLI:NL:HR:2009:BJ8377
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep wegens onjuiste betekening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], had op 23 mei 2005 een inschrijving in de GBA op het adres X. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet overeenkomstig de wettelijke vereisten was betekend, zoals voorgeschreven in artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De dagvaarding was op 20 mei 2005 tevergeefs aangeboden aan het laatst bekende adres van de verdachte en werd op 30 mei 2005 teruggezonden. Uiteindelijk is de dagvaarding op 6 juni 2005 aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage uitgereikt, omdat er geen woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland bekend was. De Hoge Raad oordeelde dat de appeldagvaarding als gewone brief was verzonden naar een adres waar de verdachte niet meer woonde, en dat er geen geldige betekening had plaatsgevonden. Hierdoor was de dagvaarding in hoger beroep nietig. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet.