ECLI:NL:HR:2009:BJ8371
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake overschrijding redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 16 juni 2006 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1977, had een gevangenisstraf van vier weken en een geldboete van negenhonderd euro opgelegd gekregen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Enoch, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Ondanks deze overschrijding, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde straf en de mate van overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken op 17 november 2009 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.