ECLI:NL:HR:2009:BJ8337

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04542
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor bedrijfsongeval en causaliteit

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een werkgever voor een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 5 december 2001. De werknemer, [verweerder], was betrokken bij sloopwerkzaamheden in een voormalige brandweerkazerne en heeft daarbij ijzeren trekstangen doorgeslepen. Dit leidde tot een instorting van het betonnen dak, waardoor [verweerder] ernstig letsel opliep. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis op 13 juli 2005 geoordeeld dat de werkgever, [eiseres], aansprakelijk is voor het ongeval. [Eiseres] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de aansprakelijkheid bevestigd en de vorderingen van [verweerder] bekrachtigd.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. [Eiseres] voerde aan dat er geen causaal verband was tussen de schending van de zorgplicht en de schade, omdat [verweerder] ook letsel zou hebben opgelopen als hij wel gewaarschuwd was voor de gevaren van het doorslijpen van de trekstangen. De Hoge Raad oordeelde dat [eiseres] niet voldoende feiten heeft aangedragen die zouden kunnen aantonen dat [verweerder] zich bewust was van het risico van instorting. De Hoge Raad concludeerde dat de argumenten van [eiseres] niet konden leiden tot cassatie, omdat de eerdere oordelen van het hof niet onjuist waren.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiseres] verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 18 december 2009.

Uitspraak

18 december 2009
Eerste Kamer
08/04542
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. S.F. Sagel, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 4 november 2003 [eiseres] en [A] B.V. (hierna: [A]) gedagvaard voor de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, en gevorderd, kort gezegd,
- voor recht te verklaren dat [eiseres] en [A] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrijfsongeval dat [verweerder] op 5 december 2001 is overkomen en voor alle schade die [verweerder] als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en in de toekomst nog zal lijden;
- [eiseres] en [A] hoofdelijk te veroordelen om aan [verweerder] als voorschot op de vergoeding van de geleden schade een bedrag te betalen van € 50.000,--;
- [eiseres] en [A] hoofdelijk te veroordelen om aan [verweerder] te vergoeden de volledige materiële en immateriële schade, die [verweerder] ten gevolge van het ongeval op 5 december 2001 heeft geleden, lijdt en nog zal lijden;
- [eiseres] en [A] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
[Eiseres] en [A] hebben de vorderingen bestreden.
Bij tussenvonnis van 22 september 2004 heeft de kantonrechter [eiseres] tot bewijslevering opgedragen en heeft de kantonrechter in de zaak tegen [A] de vordering van [verweerder] afgewezen.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 13 juli 2005 in de zaak tegen [eiseres] voor recht verklaard dat [eiseres] aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval dat [verweerder] op 5 december 2001 is overkomen en iedere verdere beslissing aangehouden. Voorts heeft de kantonrechter bepaald dat hoger beroep van dit vonnis mogelijk is.
Tegen deze tussenvonnissen heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Het hof heeft, na [eiseres] bij tussenarrest van 1 mei 2007 tot bewijslevering te hebben opgedragen, bij eindarrest van 1 juli 2008 de bestreden vonnissen met aanvulling van gronden bekrachtigd.
De beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door mr. S.F. Sagel en mr. J.N. Stamhuis, beiden advocaat te Amsterdam, en voor [verweerder] door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres].
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 2 oktober 2009 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Op 5 december 2001 heeft [verweerder], tezamen met [betrokkene 1], in opdracht van [eiseres] sloopwerkzaamheden verricht in een voormalige brandweerkazerne. [Verweerder] heeft een aantal ijzeren trekstaven doorgeslepen om te bewerkstelligen dat hij de houten vliering, die zich onder de trekstangen bevond, kon verwijderen. Daarbij is het betonnen dak ingestort als gevolg waarvan [verweerder] ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. De kantonrechter heeft in het dictum van zijn op 13 juli 2005 uitgesproken vonnis voor recht verklaard dat [eiseres] aansprakelijk is voor dit bedrijfsongeval, en de zaak naar de rol verwezen voor verder debat over de omvang van de vordering. Van dat vonnis, dat wat betreft het oordeel over de aansprakelijkheid een eindvonnis was, is [eiseres] in hoger beroep gegaan.
3.2 Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft, samengevat, overwogen dat
a) de kantonrechter [eiseres], die in dit verband als werkgeefster de verplichting had [verweerder] te waarschuwen dan wel aanwijzingen te geven, terecht heeft belast met het bewijs dat zij voorafgaand aan de dag van het ongeval aan [verweerder] heeft meegedeeld dat de ijzeren trekstangen die boven de verdiepingsvloer waren aangebracht, niet doorgezaagd of doorgeslepen mochten worden voordat de betonnen dakkoepel was verwijderd;
b) [eiseres] in dit bewijs niet is geslaagd;
c) [eiseres] ook niet is geslaagd in het haar door het hof opgedragen bewijs dat de schade is te wijten aan de opzet of bewuste roekeloosheid van [verweerder].
Het hof heeft de zaak teruggewezen naar de kantonrechter teneinde op de hoofdzaak verder te beslissen.
3.3.1 [Eiseres] heeft niet alleen de in de voormelde samenvatting vermelde verweren aangevoerd, maar zich ook erop beroepen dat causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de schade ontbreekt omdat de letselschade [verweerder] ook zou zijn ontstaan indien [eiseres] wel gewaarschuwd zou hebben voor de gevaren die waren verbonden aan het doorslijpen van de trekstangen. [Eiseres] heeft aangeboden haar stellingen op dit punt te bewijzen.
3.3.2 Het hof heeft in de bestreden arresten aan dit verweer en aan dit bewijsaanbod geen aandacht besteed. Daarom kunnen de primaire klachten van het onderdeel, die ervan uitgaan dat het hof dat verweer heeft verworpen en het bewijsaanbod heeft gepasseerd, niet tot cassatie leiden.
De subsidiaire klachten van het onderdeel berusten op de hiervoor als juist aangenomen lezing van de bestreden arresten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3.3 Zoals blijkt uit de toelichting op de door [eiseres] opgeworpen appelgrief IV tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 22 september 2004 en uit het schriftelijk pleidooi van [eiseres] in appel van 2 mei 2006, beide in de cassatiedagvaarding geciteerd in de inleiding tot het middel, heeft [eiseres] aan dit verweer, samengevat, ten grondslag gelegd:
dat [verweerder] er zozeer op gebrand was de houten planken van de vloer van de vliering onbeschadigd uit het te slopen pand te halen en mee naar huis te nemen, dat hij de instructie van zijn collega [betrokkene 1] om het gevaar dat was verbonden aan het doorslijpen van de trekstangen beheersbaar te houden, in de wind heeft geslagen;
dat "onder deze vaststaande omstandigheden" een waarschuwing of verbod van [eiseres] daags te voren niet van invloed zou zijn geweest op het gedrag van [verweerder], zodat indien [eiseres] al gewaarschuwd had of een verbod had gegeven, [verweerder] toch het risico genomen zou hebben.
3.3.4 De grondslag van het causaliteitsverweer is, zoals hier blijkt, in essentie de stelling dat [verweerder] de instructie van [betrokkene 1] om het gevaar dat was verbonden aan het doorslijpen van de trekstangen beheersbaar te houden, in de wind heeft geslagen.
3.3.5 Het hof heeft met betrekking tot die instructie in rov. 8.3.4 van het arrest van 1 juli 2008 overwogen:
"[Betrokkene 1], met wie (partij) [verweerder] ten tijde van het ongeval samenwerkte, heeft [verweerder] evenmin adequate voorlichting gegeven. Volgens zijn in eerste aanleg respectievelijk in hoger beroep afgelegde verklaringen heeft [betrokkene 1], die zegt ervaring te hebben met sloopwerken en trekstangen, aan [verweerder] slechts medegedeeld dat de trekstangen de verankeringen van de dakgoten zijn. Over instortingsgevaar van het dak heeft [betrokkene 1] niet met [verweerder] gesproken. Voorts heeft hij [verweerder] ervoor gewaarschuwd dat er spanning op de trekstangen kon staan, hetgeen zou blijken uit een "pang"-geluid bij het doorslijpen van een trekstang. Ten slotte heeft hij aan [verweerder] medegedeeld dat hij zonder problemen drie, vier of vijf trekstangen kon doorslijpen, zolang hij geen "pang" hoorde. Niet kan worden geoordeeld dat [verweerder] door deze mededelingen van [betrokkene 1] zich voldoende bewust kon zijn van de functie van de trekstangen en het instortingsgevaar van het dak".
In rov. 8.3.5 heeft het hof vervolgens geoordeeld dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit kan volgen dat [verweerder] uit anderen hoofde op de hoogte was of kon zijn van de functie van de trekstangen en zich bewust was van het gevaar waaraan hij zich zou blootstellen als hij deze zou doorslijpen.
3.3.6 Deze oordelen zijn in cassatie niet bestreden. Hoewel zij zijn gegegeven ter motivering van de verwerping van het verweer van [eiseres] dat de schade die [verweerder] heeft geleden is te wijten aan diens opzet of bewuste roekeloosheid, brengen zij mee dat de grondslag van het causaliteitsverweer geen stand kan houden.
Dat verweer zou immers alleen kunnen opgaan indien zou moeten worden aangenomen dat, ook indien [eiseres] [verweerder] zou hebben gewaarschuwd dat het doorslijpen van de trekstangen gevaarlijk was in verband met het daardoor geschapen risico van instorting (van de betonnen dakkoepel) en/of hem in verband daarmee dat doorslijpen zou hebben verboden, [verweerder] de trekstangen zou hebben doorgeslepen. Hetgeen [betrokkene 1] aan [verweerder] heeft meegedeeld in verband met het doorslijpen van de trekstangen had echter geen betrekking op het aan dat doorslijpen verbonden gevaar van instorting van het dak. [Verweerder] kon zich dan ook niet van dat gevaar bewust zijn op grond van wat [betrokkene 1] hem had gezegd.
3.3.7 Aldus is de hoofdpijler onder het causaliteitsverweer weggevallen en nu het hof heeft vastgesteld dat ook geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit kan volgen dat [verweerder] zich van het instortingsgevaar bewust was, moet worden geconcludeerd dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit de gegrondheid van dat verweer zou kunnen volgen. Immers, de enkele omstandigheid dat [verweerder] erop gebrand was de houten planken van de vlieringvloer onbeschadigd in handen te krijgen, is daartoe onvoldoende, reeds omdat het (naar algemene ervaringsregels) niet aannemelijk is dat die omstandigheid voldoende is om aan te nemen dat [verweerder] bewust het risico zou hebben genomen van instorting van het dak met de voorzienbare kans op ernstig letsel als gevolg daarvan.
3.3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vernietiging van de bestreden arresten niet tot een andere uitkomst voor [eiseres] kan leiden, zodat het middel bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 december 2009.