3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op of omstreeks 4 december 2000 hebben de Staat en [A] een overeenkomst van ruil gesloten. Deze ruil hield in dat [A] aan de Staat diende te leveren een gedeelte van het perceel kadastraal bekend Gemeente Woubrugge, sectie [C] nummer [003] (hierna: perceel [003]) en dat de Staat aan [A] diende te leveren een perceel grond met daarop de woning [a-straat 1a] te [plaats A], kadastraal bekend Gemeente Woubrugge, sectie [C] nummer [001] (hierna: [a-straat 1a]) en een perceel grond met daarop de woning [a-straat 1b] te [plaats A], kadastraal bekend Gemeente Woubrugge, sectie [C] nummer [002] (hierna: [a-straat 1b]). [a-straat 1a] en [1b] zijn twee woningen onder één kap. Van [a-straat 1b] had de Staat op 11 juli 2000 de eigendom verworven (waarbij aan de verkopende partij, [de verkopende partij], het voortgezet gebruik was gegund tot 1 december 2001), van [a-straat 1a] moest de Staat ten tijde van de ruil de eigendom nog verwerven. Daarnaast zijn partijen in art. 4c van de ruilovereenkomst overeengekomen:
"De Staat is gehouden zodra de woningen [a-straat 1a] en [a-straat 1b] door de huidige gebruikers zijn opgeleverd geheel voor eigen rekening en risico te slopen (...) en de vrijkomende materialen voor diens rekening en risico tijdig af te voeren.
De sloopvergunning hoeft niet door partij A [[A]] aangevraagd te worden en eventuele kosten komen niet voor rekening van partij A. Daarentegen kan partij A geen materialen en onderdelen van de betreffende woningen claimen of daarover beschikken."
Aangezien partijen bij de ruilovereenkomst het aan de Staat over te dragen perceel voor de berekening van de overdrachtsbelasting waardeerden op ƒ 445.875,-- en de door de Staat aan [A] te leveren percelen op ƒ 80.875,-- (de ruilovereenkomst vermeldt dat de waarde van de te slopen woningen in deze berekening is verdisconteerd), kwamen zij overeen dat de Staat ƒ 365.000,-- aan [A] diende bij te betalen.
(ii) Bij akte van 12 december 2000 heeft [A] perceel [003] aan de Staat geleverd en de Staat [a-straat 1b] aan [A]. [A-straat 1b] was toen nog niet gesloopt. Ten aanzien van [a-straat 1b] werd overeengekomen dat de feitelijke levering (aflevering) uiterlijk op 31 december 2001 zou plaatsvinden.
(iii) De Staat heeft in het voorjaar van 2002 overeenstemming bereikt met de eigenaar van [a-straat 1a], [betrokkene 1] (hiema: [betrokkene 1]) over de aankoop van [a-straat 1a]. Rond diezelfde tijd hebben de Staat, [A] en [betrokkene 1] een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin is overeengekomen dat [betrokkene 1] de ontruiming van de woning [a-straat 1a] mocht uitstellen tot uiterlijk 1 december 2002.
(iv) Op 24 mei 2002 is [a-straat 1a] door [betrokkene 1] aan de Staat geleverd en vervolgens bij afzonderlijke akte door de Staat aan [A]. In laatstgenoemde akte is in art. 3 onder meer overeengekomen:
"Voorts zijn partijen in voormelde ruilovereenkomst overeengekomen dat de Staat tot sloop van de op het overgedragene aanwezige opstallen zal overgaan. De Staat zal aan deze verplichting tot feitelijke levering van het verkochte en het perceel [a-straat 1b] na voormelde sloop conform het in de ruilovereenkomst bepaalde moeten voldoen na het feitelijk ontruimen door [betrokkene 1], voornoemd, doch uiterlijk op eenendertig december tweeduizend twee."
(v) De Staat heeft de woningen [a-straat 1a] en [1b] niet vóór 31 december 2002 gesloopt. [Betrokkene 1] heeft [a-straat 1a] in ieder geval tot na 31 december 2002 bewoond.
(vi) Bij brief van 10 februari 2003 hebben [A], [B] B.V. (bestuurder van [A] en [verweerster]) en [betrokkene 2] aan de Staat geschreven dat de overeengekomen termijnen van 1 december 2002 (voor ontruiming) en 31 december 2002 (voor de oplevering in gesloopte staat) niet zijn gehaald, dat de sloop van de beide woningen niet meer zal worden toegestaan en dat de Staat van haar verplichting tot sloop is ontslagen.
(vii) Op 5 maart 2003 heeft [A] de eigendom van [a-straat 1a] en [1b] overgedragen aan [verweerster].
(viii) De woningen [a-straat 1a] en [1b] zijn eerst gesloopt ter uitvoering van het in hoger beroep bestreden vonnis van de rechtbank.
(ix) Op 13 juni 2000 is het bestemmingsplan HSL-A4 goedgekeurd waarin aan [a-straat 1a] en [1b] de woonbestemming is ontnomen. Dit gebeurde naar aanleiding van de Tracébesluiten HSL-Zuid en A4 Burgerveen-Leiden. Sindsdien rust daarop de bestemming groen- en verkeersdoeleinden. Aan de door de raad van de gemeente Jacobswoude voorgenomen wijziging van de bestemming van deze percelen in die van bedrijventerrein hebben Gedeputeerde Staten hun goedkeuring onthouden.