ECLI:NL:HR:2009:BJ8258

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00730
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van schade na verkeersongeval en cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een geschil dat voortvloeit uit een verkeersongeval dat plaatsvond op 13 september 2000. Eiser, REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V., en een tweede eiser, hebben de verweerders, waaronder de Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar VGZ U.A., gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. De eisers vorderden onder andere schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade die voortvloeide uit het ongeval. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 21 augustus 2002 een comparitie van partijen gelast en heeft in een eindvonnis van 25 februari 2004 de eisers hoofdelijk veroordeeld om aan verweerder 1 20% van de schade te vergoeden en aan VGZ een bedrag van € 17.916,75 te betalen. De rechtbank wees het meer of anders gevorderde af.

Verweerders hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, waar de eisers incidenteel hoger beroep hebben ingesteld. Het hof heeft in een arrest van 19 juli 2007 de eisers hoofdelijk veroordeeld om aan verweerder 1 80% van de schade te vergoeden en aan VGZ een bedrag van € 76.913,21 te betalen. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen dit arrest hebben de eisers cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekte tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO. Het arrest is gewezen op 4 december 2009 en openbaar uitgesproken door de raadsheren.

Uitspraak

4 december 2009
Eerste Kamer
08/00730
EE/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. REAAL SCHADEVERZEKERINGEN N.V. (voorheen Winterthur Schadeverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam),
gevestigd te Zoetermeer,
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Franke,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ ZORGVERZEKERAAR VGZ U.A.,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mrs. F.E. Vermeulen en C.M. Reijnen, thans mr. B.T.M. van der Wiel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerder] c.s., en verweerders afzonderlijk als respectievelijk [verweerder 1] en VGZ.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] c.s. hebben bij exploot van 18 april 2002 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd,
- primair, [eiser] c.s. te veroordelen aan [verweerder 1] te vergoeden alle schade, zowel materieel als immaterieel, welke hij ten gevolge van het verkeersongeval van 13 september 2000 heeft geleden of nog zal lijden, nader op te maken bij staat; en
- [eiser] c.s. te veroordelen aan VGZ te betalen een bedrag van € 89.583,75, met rente en kosten; en
- subsidiair, [eiser] c.s. te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen deel van het primair gevorderde.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na bij tussenvonnis van 21 augustus 2002 een comparitie van partijen te hebben gelast, bij eindvonnis van 25 februari 2004 [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan [verweerder 1] te vergoeden 20% van de schade, zowel materieel als immaterieel, welke hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden of nog zal lijden. Daarnaast heeft de rechtbank [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan VGZ te betalen een bedrag van € 17.916,75, met rente en kosten. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de vonnissen van de rechtbank hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiser] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 19 juli 2007 heeft het hof [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen het tussenvonnis van 21 augustus 2002, het vonnis van de rechtbank van 25 februari 2004 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan [verweerder 1] 80% van de schade te vergoeden, zowel materieel als immaterieel, welke hij ten gevolge van het ongeval heeft geleden en nog zal lijden. Daarnaast heeft het hof [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan VGZ een bedrag van € 76.913,21 te vergoeden te vermeerderen met rente en kosten. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat, en voor [verweerder] c.s. door mr. C.M. Reijnen, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan
de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 4.746,34
in totaal, waarvan € 4.631,34 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 115,-- te voldoen aan [verweerder 1].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 december 2009.