ECLI:NL:HR:2009:BJ8158

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00592 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak met betrekking tot vrouwenhandel en psychische overmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvraagster, die in 1994 was veroordeeld voor medeplegen van moord, heeft een herziening aangevraagd op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die haar strafbaarheid zouden kunnen beïnvloeden. De aanvraagster heeft aangevoerd dat zij jarenlang slachtoffer is geweest van vrouwenhandel en dat zij onder grote psychische druk stond, veroorzaakt door haar toenmalige partner, die ook medeveroordeeld was. Deze omstandigheden zouden volgens haar niet voldoende zijn meegewogen in de eerdere uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de door de aanvraagster aangevoerde omstandigheden, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang bezien, niet het ernstige vermoeden wekken dat, ware het Hof hiermee bekend geweest, dit zou hebben geleid tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de omstandigheden die in de aanvraag zijn genoemd, niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten die onder de herzieningsgrond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering vallen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvraagster in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering en de noodzaak dat nieuwe feiten daadwerkelijk een significante impact moeten hebben op de beoordeling van de strafbaarheid.

Uitspraak

22 september 2009
Strafkamer
Nr. 09/00952 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 1994, nummer 22/001480-93, ingediend door mr. G.G.J. Knoops en mr. P.B.A. Acda, beiden advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, thans verblijvende in de Penitentaire Inrichting "Ter Peel" te Evertsoord.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 2 maart 1993 - de aanvraagster ter zake van "medeplegen van moord" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van voorarrest. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad bij arrest van 5 september 1995 niet-ontvankelijk verklaard.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2.1. In de aanvrage wordt allereerst aangevoerd dat - kort gezegd - sprake is van een hernieuwd inzicht bij de raadsheren van het Hof die het arrest hebben gewezen ten aanzien van de strafbaarheid van de aanvraagster. Ter staving van deze stelling verwijst de aanvrage naar het door het Hof opgemaakte gratieadvies van 12 maart 2008 voor zover inhoudende:
"Het Hof kent enig doch beperkt gewicht toe aan het feit dat thans duidelijker is dan bij de berechting in 1994, welke bij verstek heeft plaatsgevonden, in welke persoonlijke omstandigheden [aanvraagster] destijds verkeerde. Zij lijkt in ernstiger mate slachtoffer te zijn geweest van vrouwenhandel dan waar het Hof destijds rekening mee heeft kunnen houden."
3.2.2. Dat in het kader van een gratieadvies gegeven oordeel van het Hof omtrent de in het verband van de strafoplegging betrokken persoonlijke omstandigheden van de aanvraagster kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
3.3.1. In de aanvrage wordt voorts aangevoerd dat - kort gezegd - de aanvraagster jarenlang slachtoffer is geweest van vrouwenhandel en van bedreigingen door haar toenmalige partner - tevens medeveroordeelde - [betrokkene 1] en dat zij destijds gebukt ging onder een grote psychische drang, veroorzaakt door omstandigheden buiten haar wil, die dusdanig van intensiteit was dat dit haar eigen wilsvrijheid ernstig inperkte. Ter staving van deze stelling verwijst de aanvrage naar een tweetal door de aanvraagster zelf opgestelde schriftelijke verklaringen en naar correspondentie afkomstig van voornoemde [betrokkene 1].
3.3.2. Anders dan in de aanvrage wordt gesteld, kunnen die omstandigheden noch op zichzelf beschouwd, noch in onderlinge samenhang bezien het ernstig vermoeden wekken, dat, ware het Hof daarmee bekend geweest, het de verdachte op grond van psychische overmacht zou hebben ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.4. Ook overigens houdt de aanvrage niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 september 2009.