ECLI:NL:HR:2009:BJ8090

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01523/07 Hs
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake wapenbezit en geuridentificatieproef

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, had een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd gekregen voor het medeplegen van wapenbezit en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De herzieningsaanvraag was gebaseerd op de onregelmatigheden rondom een geuridentificatieproef die in de oorspronkelijke zaak was uitgevoerd. De aanvrager stelde dat de betrouwbaarheid van deze proef in twijfel moest worden getrokken, wat zou hebben geleid tot een andere uitkomst van de rechtszaak als de rechter hiervan op de hoogte was geweest.

De Hoge Raad oordeelde dat de geuridentificatieproef niet als voldoende betrouwbaar kon worden beschouwd, gezien de omstandigheden waaronder deze was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat zonder de resultaten van deze onregelmatige proef, het Hof niet met voldoende mate van aannemelijkheid had kunnen vaststellen dat de aanvrager betrokken was bij de tenlastegelegde feiten. Dit leidde tot de conclusie dat er een ernstig vermoeden bestond dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn als de onregelmatigheden bekend waren geweest.

Daarom verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling, waarbij het Hof de mogelijkheid had om het gewijsde te handhaven of te vernietigen en de straf opnieuw te bepalen.

Uitspraak

22 september 2009
Strafkamer
nr. S 01523/07 Hs
DV
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 september 2003, parketnummer 21/001151-03, ingediend door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1-A. "Het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III", 1-B. "Het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en 2. "Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van het bewezenverklaarde handelen met betrekking tot het vuurwapen, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef. Nu die geuridentificatieproef uitsluitend betrekking had op het aangetroffen vuurwapen, moet worden aangenomen dat de aanvrage beperkt is tot het onder 1 bewezenverklaarde.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening in voege als voormeld gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
4. Achtergrond van de aanvrage
Het is de Hoge Raad ambtshalve bekend dat door het openbaar ministerie aan een groot aantal onherroepelijk veroordeelden bij brief een mededeling is gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
6. Beoordeling van de aanvrage
6.1. Ten laste van de aanvrager is bij het arrest waarvan herziening wordt verzocht onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 mei 2002 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum), en munitie van categorie III, te weten zes patronen .357, voorhanden heeft gehad."
6.2. De bewezenverklaring steunt, blijkens de aanvulling op het arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, op de bewijsmiddelen waarvan de inhoud is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 4.2.
6.3. Voor het bewijs van de onder 1 tenlastegelegde feiten zijn de resultaten gebezigd van de in bewijsmiddel 5 vermelde geuridentificatieproef, die de aanvrager in verband brengt met het op 22 mei 2002 in de personenauto met het kenteken [AA-00-AA] aangetroffen vuurwapen, merk S&W.
In het onderhavige geval moet het ervoor worden gehouden dat het Hof zonder de uitkomsten van deze onregelmatige geuridentificatieproef uit het andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager een van de personen is geweest die het onder 1 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Hier doet zich dus het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval voor, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken.
6.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 september 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor het onder 2 bewezenverklaarde feit op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 22 september 2009.