ECLI:NL:HR:2009:BJ7914

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42126
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en de eigendom van onroerende zaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verminderde de aanslag. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat het middel gegrond is voor zover het betoogt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de onderaannemer de volle civielrechtelijke eigendom van de onroerende zaak heeft gehad. Desondanks kan het middel niet tot cassatie leiden, omdat de onderaannemer in deze omstandigheden moet worden aangemerkt als de 'ander' in de zin van artikel 25b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de vaststelling van het belastbare inkomen betreft, en vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 70.411 (€ 31.951). Tevens wordt de Staat gelast om het griffierecht van € 103 aan belanghebbende te vergoeden.

De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de eigendom van onroerende zaken en de toepassing van belastingwetgeving, en de Hoge Raad heeft de zaak afgedaan zonder verdere proceskostenveroordeling. Dit arrest is gewezen op 18 september 2009 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

nr. 42126
18 september 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2005, nr. 00/01520, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De gemeente C heeft aan A B.V. (hierna: de aannemer) een bouwterrein (hierna: de onroerende zaak) verkocht. De aannemer heeft de onroerende zaak doorverkocht aan B B.V. (hierna: de onderaannemer).
3.1.2. De onderaannemer heeft het recht van vruchtgebruik op de onroerende zaak respectievelijk de onroerende zaak onder bezwaar van dat recht verkocht aan de ouders van belanghebbende respectievelijk belanghebbende en diens broer.
3.1.3. De gemeente C heeft het recht van vruchtgebruik en de eigendom rechtstreeks aan de onder 3.1.2 bedoelde kopers geleverd.
3.2. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat de onder 3.1 bedoelde feiten meebrengen dat artikel 25b, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst vanaf 14 november 1997) van toepassing is bij het bepalen van belanghebbendes inkomsten uit vermogen. Het middel bestrijdt dit.
3.3. Uit de vaststaande feiten vloeit voort dat het middel gegrond is voor zover het betoogt dat het Hof in onderdeel 5.7 ten onrechte ervan is uitgegaan dat de onderaannemer de volle civielrechtelijke eigendom van de onroerende zaak heeft gehad.
Het middel kan echter in zoverre niet tot cassatie leiden, aangezien de onderaannemer in de omstandigheden van het onderhavige geval niettemin dient te worden aangemerkt als de 'ander' in de zin van de hiervoor in 3.2 vermelde bepaling.
3.4. Voor zover het middel betoogt dat het Hof het belastbare inkomen niet juist heeft vastgesteld, slaagt het. Overeenkomstig het eenparige standpunt van partijen moet dit worden vastgesteld op ƒ 70.411 in plaats van ƒ 70.416 zoals het Hof heeft gedaan.
3.5. Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. 's Hofs uitspraak kan, gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene, niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de vaststelling van het belastbare inkomen betreft,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 70.411 (€ 31.951),
en gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2009.