ECLI:NL:HR:2009:BJ7572
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake diefstal met braak en geuridentificatieproeven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2009 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1980, had een verzoek ingediend tot herziening van een veroordeling voor diefstal, waarbij hij zich de toegang tot het bedrijf '[A] BV' had verschaft door middel van braak. De feiten van de zaak dateren van 18 september 2000, toen de aanvrager werd betrapt op het terrein van het bedrijf, waar hij zich verdacht gedroeg. De aanvrager werd aangehouden na een melding van de directeur van het bedrijf, die hem had gezien en vermoedde dat hij de dader was van een eerdere inbraak. Bij de aanhouding werden ook relevante bewijsmaterialen gevonden, waaronder een schroevendraaier en etiketstickers die overeenkwamen met die in de vuilnisbak van het bedrijf.
De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat de geuridentificatieproeven, uitgevoerd door de geurhondendienst, mogelijk onjuist waren uitgevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel er twijfels waren over de betrouwbaarheid van de geuridentificatieproeven, het bewijs dat de aanvrager de diefstal had gepleegd ook zonder deze resultaten kon worden vastgesteld. De Hoge Raad concludeerde dat er geen ernstig vermoeden bestond dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als de onregelmatigheden bekend waren geweest. Daarom werd de aanvraag tot herziening afgewezen.
De Hoge Raad benadrukte dat voor herziening op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er concrete aanwijzingen moeten zijn dat het bewijs anders zou zijn beoordeeld indien de onregelmatigheden bekend waren geweest. In dit geval was er voldoende bewijs dat de aanvrager de diefstal had gepleegd, waardoor de herziening niet werd toegewezen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager tot een gevangenisstraf van zes weken.