ECLI:NL:HR:2009:BJ7535
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Beëindiging schuldsaneringsregeling en niet-ontvankelijkheid hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van verzoeker en verzoekster, die beiden in financiële problemen verkeerden. De rechtbank 's-Gravenhage had op 16 april 2008 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Op verzoek van de bewindvoerder, L. Maas, heeft de rechtbank op 1 december 2008 de tussentijdse beëindiging van deze regeling overwogen. Na een mondelinge behandeling heeft de rechtbank op 23 april 2009 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, met de bepaling dat verzoeker en verzoekster in staat van faillissement verkeren indien de uitspraak kracht van gewijsde krijgt.
Tegen deze beslissing hebben verzoeker en verzoekster hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 7 juli 2009 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hierop hebben verzoeker en verzoekster cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal, F.F. Langemeijer, was om het beroep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 oktober 2009 geoordeeld dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook verworpen.