ECLI:NL:HR:2009:BJ7324

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00074
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op thuiskopievergoeding voor buitenlandse uitvoerende kunstenaars

In deze zaak gaat het om de vraag of buitenlandse uitvoerende kunstenaars, wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram, aanspraak kunnen maken op de thuiskopievergoeding zoals geregeld in de Wet op de naburige rechten (Wnr). De eiseres, Thuiskopie, heeft de stichting Naburige Rechten Organisatie voor Uitvoerende Kunstenaars Norma en de stichting International Rights-Collecting and Distributing Agency Irda gedagvaard. De rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van Thuiskopie afgewezen, waarna Thuiskopie in hoger beroep ging bij het gerechtshof Amsterdam. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft op 13 november 2009 uitspraak gedaan. De kern van de zaak betreft de uitleg van artikel 32 van de Wnr, dat de voorwaarden schetst waaronder uitvoerende kunstenaars aanspraak kunnen maken op de thuiskopievergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars, die onderdaan zijn van een staat die geen partij is bij de Conventie van Rome maar wel bij de Conventie van Genève, recht hebben op de thuiskopievergoeding, mits hun uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram dat onder de bescherming van de Wnr valt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en het vonnis van de rechtbank, en verklaarde voor recht dat deze buitenlandse uitvoerende kunstenaars aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van de rechten van buitenlandse uitvoerende kunstenaars in Nederland, en bevestigt dat er geen materiële reciprociteitsvoorwaarden gesteld mogen worden voor de aanspraak op thuiskopievergoeding. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever bij de implementatie van de Conventie van Genève niet de intentie had om de bescherming van buitenlandse uitvoerende kunstenaars te beperken, en dat de bescherming die aan Nederlandse uitvoerende kunstenaars wordt geboden, ook moet gelden voor buitenlandse kunstenaars die aan de gestelde voorwaarden voldoen.

Uitspraak

13 november 2009
Eerste Kamer
08/00074
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE STICHTING THUISKOPIE,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
advocaten: aanvankelijk mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. de stichting NABURIGE RECHTEN ORGANISATIE VOOR UITVOERENDE KUNSTENAARS NORMA,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
2. de stichting INTERNATIONAL RIGHTS-COLLECTING AND DISTRIBUTING AGENCY,
gevestigd te Bloemendaal,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Eiseres tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als Thuiskopie en verweersters in cassatie onder 1 en 2 als respectievelijk Norma en Irda.
1. Het geding in feitelijke instanties
Thuiskopie heeft bij exploten van 23 en 24 oktober 2002 respectievelijk Irda en Norma gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd een verklaring voor recht:
I. dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars, wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1 sub c jo. lid 2 Wet op de naburige rechten (hierna: Wnr) aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding, en
II. dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars op grond van art. 32 lid 1 sub d jo. lid 6 Wnr recht op de thuiskopievergoeding hebben, indien hun uitvoering door een omroepdienst als in dat artikel bedoeld in Nederland is uitgezonden, ongeacht of het om een live-uitvoering gaat of niet.
Norma heeft de vordering bestreden. Irda heeft de vordering onderschreven.
De rechtbank heeft bij vonnis van 27 april 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis van de rechtbank heeft Thuiskopie hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van antwoord heeft Irda de door Thuiskopie tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerde grieven onderschreven, harerzijds heeft Irda incidenteel appel ingesteld en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van de vorderingen van Thuiskopie.
Bij arrest van 13 september 2007 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Thuiskopie beroep in cassatie ingesteld. Norma heeft het beroep bestreden en harerzijds incidenteel cassatieberoep ingesteld; Irda heeft bij conclusie tot referte al hetgeen door Thuiskopie in haar cassatiedagvaarding is gesteld onderschreven en heeft vervolgens tot referte geconcludeerd. Thuiskopie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Norma in haar incidentele cassatieberoep dan wel verwerping daarvan. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De zaak is voor Thuiskopie namens haar advocaat toegelicht door mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch, beiden advocaat te Amsterdam. Voor Norma is de zaak toegelicht door haar advocaat en mede door mr. A.M. van Aerde, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt in het principaal en in het incidenteel beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad in voege als is aangegeven onder 47 van de conclusie.
De advocaat van Norma heeft bij brief van 18 september 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Thuiskopie is de rechtspersoon die op grond van art. 16 Auteurswet (hierna: Aw) in verbinding met art. 10 Wet op de naburige rechten (hierna: Wnr) is belast met de inning en de verdeling van de vergoeding die de fabrikant of importeur van blanco beeld- of geluidsdragers verschuldigd is op grond van art. 16c Aw in verbinding met art. 10 Wnr (hierna: de thuiskopievergoeding). Tot degenen die op grond van de Wnr aanspraak op de thuiskopievergoeding hebben, behoren uitvoerende kunstenaars.
(ii) De door Thuiskopie ontvangen netto-opbrengsten van de thuiskopievergoeding worden verantwoord op een tweetal rubrieken:
1. de rubriek audio, die wordt gevormd door de ontvangen gelden uit de heffing op onbespeelde geluidsdragers (hierna: de thuiskopievergoeding audio) en
2. de rubriek video, die wordt gevormd door de ontvangen gelden uit de heffing op onbespeelde beelddragers met of zonder geluid (hierna: de thuiskopievergoeding video).
(iii) Norma en Irda vertegenwoordigen ieder uitvoerende kunstenaars voor zover het betreft hun aanspraken op de thuiskopievergoeding. Zij zijn verdelingsorganisaties als bedoeld in art. 1 onder i van het Repartitiereglement van Thuiskopie, en ontvangen van Thuiskopie een deel van de thuiskopievergoeding ter nadere verdeling onder de door hen vertegenwoordigde uitvoerende kunstenaars.
(iv) De Verenigde Staten zijn geen partij bij het Verdrag van 26 oktober 1961 ter bescherming van uitvoerende kunstenaars, fonogrammenproducenten en omroeporganisaties, Trb. 1986, 182, (hierna: de Conventie van Rome), maar wel bij het Verdrag van 29 oktober 1971 ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen, Trb. 1986, 183, (hierna: de Conventie van Genève).
3.2 Het gaat in deze zaak om de vragen
A. of (met name Amerikaanse) uitvoerende kunstenaars die onderdaan zijn van een staat die geen partij is bij de Conventie van Rome maar wel partij is bij de Conventie van Genève, ingevolge het bepaalde in de Wnr aanspraak kunnen maken op de thuiskopievergoeding audio indien de uitvoering is opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2, Wnr, en
B. of dergelijke buitenlandse uitvoerende kunstenaars indien de uitvoering niet is opgenomen op een fonogram aanspraak kunnen maken op de thuiskopievergoeding video ook buiten de gevallen van een door een omroeporganisatie uitgezonden "live"-uitvoering, als bedoeld in art. 32 lid 1, onder d, in verbinding met lid 6, Wnr.
3.3 De rechtbank heeft de tot een bevestigende beantwoording van beide vragen strekkende vordering van Thuiskopie afgewezen, en het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het principale cassatieberoep beoogt toewijzing alsnog van de gevorderde verklaring voor recht betreffende de beide soorten thuiskopievergoeding. Het incidentele beroep betreft de thuiskopievergoeding audio en keert zich tegen de eerste zin van rov. 5.8 van het arrest van het hof.
4. Beoordeling van het principale en het incidentele beroep
Thuiskopievergoeding audio
4.1 Het hof heeft de afwijzing van de aanspraak op de thuiskopievergoeding audio als volgt gemotiveerd.
a. De bewoordingen van art. 32 lid 1, onder c, Wnr bieden houvast voor het door Thuiskopie verdedigde standpunt dat de (buitenlandse) uitvoerende kunstenaar wordt beschermd wanneer zijn uitvoering is opgenomen op een fonogram waarvan de fonogrammenproducent krachtens het tweede lid van dat artikel wordt beschermd.
b. Evenwel biedt de parlementaire geschiedenis van de Wnr geen steun voor de opvatting dat de wetgever bij de implementatie van de Conventie van Genève naast de aan de producent van fonogrammen toekomende bescherming een zo vergaande bescherming aan de buitenlandse uitvoerende kunstenaar heeft willen toekennen dat deze ten minste dezelfde bescherming zou genieten als de producent.
c. De rechtbank heeft bij de uitleg van art. 32 lid 1, onder c, Wnr terecht aansluiting gezocht bij de tekst van art. 4 van de Conventie van Rome, waaraan de criteria zijn ontleend waaraan moet worden voldaan om voor bescherming op grond van de Wnr in aanmerking te komen. Nu de Verenigde Staten geen partij zijn bij de Conventie van Rome moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever aan Amerikaanse uitvoerende kunstenaars in beginsel geen aanspraak heeft gegeven op een thuiskopievergoeding audio op dezelfde basis als toegekend aan onderdanen van Rome-landen. In de parlementaire geschiedenis van de Wnr is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de opvatting dat de wetgever dat uitgangspunt heeft willen verlaten bij het formuleren van art. 32 lid 1, onder c, Wnr. De in de memorie van antwoord gegeven nadere uitleg over de reikwijdte van de bescherming van (toen nog) art. 31 Wnr vormt juist een aanwijzing voor het tegendeel. (rov. 5.7)
d. Niettemin is denkbaar dat Amerikaanse uitvoerende kunstenaars aanspraak hebben op een thuiskopievergoeding indien zou komen vast te staan dat ook de Verenigde Staten (ten behoeve van Amerikaanse en Nederlandse uitvoerende artiesten) een voldoende volwaardige thuiskopieregeling kennen. Het hof is echter tot de conclusie gekomen dat aan die voorwaarde in de Verenigde Staten niet is voldaan (rov. 5.8).
4.2.1 De tekst van art. 32 Wnr luidt, voorzover thans van belang, als volgt (waarbij het in lid 2 onder a, b en c telkens gaat om de Conventie van Genève):
"1. De voorgaande artikelen zijn op de uitvoerende kunstenaar van toepassing ingeval:
a. (...); of
b. (...); of
c. zijn uitvoering is opgenomen op een fonogram als bedoeld in het tweede lid van dit artikel; of
d. (...).
2. De voorgaande artikelen zijn op de producenten van fonogrammen van toepassing ingeval:
a. hij onderdaan is van of rechtspersoon opgericht naar het recht van (...) een Staat die partij is bij (...) de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen; of
b. het opnemen (...) plaats had (...) in een Staat die partij is bij (...) de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen; of
c. het fonogram voor de eerste maal, of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land, in het verkeer is gebracht (...) in een Staat die partij is bij (...) de Overeenkomst ter bescherming van producenten van fonogrammen tegen het ongeoorloofd kopiëren van hun fonogrammen.
(...)."
4.2.2 Art. 4 van de Conventie van Rome luidt als volgt:
"Elke verdragsluitende Staat kent uitvoerende kunstenaars een nationale behandeling toe indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) de uitvoering vindt plaats in een andere verdragsluitende Staat;
(b) de uitvoering is opgenomen op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge artikel 5 van dit Verdrag;
(c) de uitvoering, die niet is vastgelegd op een fonogram, wordt uitgezonden door middel van een uitzending, die wordt beschermd ingevolge artikel 6 van dit Verdrag."
4.2.3 Art. 7 lid 2 van de Conventie van Genève luidt als volgt:
"De nationale wetgeving van iedere Overeenkomstsluitende Staat bepaalt of en in welke mate vertolkers of uitvoerende kunstenaars, wier uitvoeringen op een fonogram zijn vastgelegd, recht hebben bescherming te genieten en onder welke voorwaarden zij die bescherming genieten."
4.3 Bij de bepaling van de reikwijdte van art. 32 Wnr moet ervan worden uitgegaan dat de Conventie van Rome zich niet ertegen verzet dat aan uitvoerende kunstenaars een hoger beschermingsniveau wordt geboden dan uit die Conventie voortvloeit. Wanneer een dergelijk hoger beschermingsniveau wordt geboden, zoals in de Wnr is geschied met betrekking tot de thuiskopievergoeding ingevolge art. 10, onder e, Wnr in verbinding met art. 16c Aw, zal in de aangesloten landen dezelfde bescherming aan buitenlandse rechthebbenden moeten worden geboden als aan de eigen onderdanen voor uitvoeringen en opnamen op, of uitzendingen vanaf hun eigen grondgebied. Beantwoording van de vraag welke buitenlandse uitvoerende kunstenaars aldus aanspraak kunnen maken op een thuiskopievergoeding dient te geschieden aan de hand van de in art. 32 Wnr geformuleerde criteria voor de toepasselijkheid van de aan uitvoerende kunstenaars te verlenen nabuurrechtelijke bescherming. Zoals het hof terecht heeft overwogen, zijn die criteria ontleend aan de hiervoor geciteerde Conventie van Rome. Het hof is echter ten onrechte ervan uitgegaan dat wanneer niet is voldaan aan de toepassingscriteria van art. 4 van die Conventie, tot welke criteria overigens niet behoort het zijn van onderdaan van een Rome-land, daarmee ook niet is voldaan aan de toepassingscriteria van art. 32 Wnr. Zoals nader is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 22 tot en met 24, zijn de toepassingscriteria van art. 32 Wnr in verschillende opzichten ruimer geformuleerd dan waartoe de Conventie van Rome verplicht.
4.4 Ten aanzien van de thuiskopievergoeding audio is van belang dat volgens de bewoordingen van art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2, Wnr uitvoerende kunstenaars worden beschermd, niet alleen wanneer hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Rome, maar ook wanneer hun uitvoering is vastgelegd op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge de Conventie van Genève. Hoewel deze laatste Conventie is gericht op de bescherming van de producenten van fonogrammen, biedt deze blijkens het hiervoor aangehaalde art. 7 lid 2 de mogelijkheid de uitvoerende kunstenaars wier uitvoeringen op een fonogram zijn vastgelegd op gelijke wijze als de producent ervan te beschermen door een daartoe strekkende bepaling in de nationale wetgeving op te nemen. Zulks is kennelijk geschied door het opnemen in art. 32 lid 2 Wnr van de verwijzing naar de Conventie van Genève.
In de parlementaire geschiedenis is niet verduidelijkt waarom die verwijzing is opgenomen, maar dat is geen grond die verwijzing in afwijking van de bewoordingen van art. 32 te negeren, te minder nu de regeling van de beide Conventies zich niet verzet tegen de met die verwijzing bewerkstelligde uitbreiding van de bescherming van uitvoerende kunstenaars, en die verwijzing past in de uit de parlementaire geschiedenis wel blijkende bedoeling in de Wnr ruimere toepassingscriteria voor de bescherming van uitvoerende kunstenaars op te nemen dan die waartoe de verdragsverplichtingen nopen.
4.5 De op het voorgaande gerichte klachten van onderdeel A.1 worden dan ook terecht voorgesteld.
De tegen het bestreden rechtsoordeel gerichte motiveringsklachten van de onderdelen A.2-5 behoeven geen behandeling.
Onderdeel C.5, dat het in art. 14 lid 1 TRIPs-Verdrag bedoelde reproductierecht betreft, behoeft na het voorgaande geen behandeling.
4.6 De klachten van de onderdelen A.6 en A.7 alsmede van het middel in het incidentele beroep keren zich tegen hetgeen het hof in rov. 5.8 heeft overwogen (zie hiervóór 4.1.d). De klachten zijn in zoverre gegrond dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat voor toekenning van een aanspraak op een thuiskopievergoeding ten behoeve van Amerikaanse uitvoerende kunstenaars als voorwaarde kan worden gesteld dat in de Verenigde Staten een voldoende volwaardige thuiskopieregeling bestaat. Art. 4 van de Conventie van Rome en art. 32 Wnr stellen immers, afgezien van art. 32 lid 4 Wnr, dat in deze zaak geen rol speelt, geen voorwaarden van materiële reciprociteit.
Thuiskopievergoeding video
5.1 Het hof heeft de afwijzing van de aanspraak op de thuiskopievergoeding video samengevat als volgt gemotiveerd.
a. Bij de beantwoording van de vraag of art. 32 lid 1, onder d, Wnr aldus moet worden uitgelegd dat uitsluitend uitvoerende kunstenaars van live-audio-uitvoeringen (die dus rechtstreeks door een omroep worden uitgezonden) recht hebben op de thuiskopievergoeding video, zoals Norma bepleit en Thuiskopie bestrijdt, heeft de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij de tekst van art. 4, onder c, van de Conventie van Rome, waarop eerstgenoemd artikel is gebaseerd.
b. Onbestreden is gebleven het oordeel van de rechtbank dat art. 4, onder c, van de Conventie van Rome van oudsher geacht wordt uitsluitend betrekking te hebben op audio-uitvoeringen die rechtstreeks worden uitgezonden. Weliswaar heeft de Nederlandse wetgever bewust ervoor gekozen het toepassingsbereik van de Wnr te verruimen ten opzichte van de Conventie van Rome, maar er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de wetgever heeft beoogd het toepassingsgebied van art. 32 lid 1, onder d, Wnr te verruimen ten opzichte van art. 4, onder c, van de Conventie van Rome in de zin zoals Thuiskopie bepleit. (rov. 5.10)
5.2.1 De tekst van art. 32 Wnr luidt, voorzover thans van belang, als volgt:
"1. De voorgaande artikelen zijn op de uitvoerende kunstenaar van toepassing ingeval:
a. (...); of
b. (...); of
c. (...); of
d. zijn uitvoering, die niet is opgenomen op een fonogram, is openbaar gemaakt door middel van een programma van een omroeporganisatie als bedoeld in het zesde lid van dit artikel.
6. De voorgaande artikelen zijn op omroeporganisaties van toepassing ingeval:
a. (...); of
b. de uitzending van het programma heeft plaatsgevonden in Nederland (...)."
5.2.2 Art. 4 van de Conventie van Rome luidt als volgt:
"Elke verdragsluitende Staat kent uitvoerende kunstenaars een nationale behandeling toe indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
(a) de uitvoering vindt plaats in een andere verdragsluitende Staat;
(b) de uitvoering is opgenomen op een fonogram dat wordt beschermd ingevolge artikel 5 van dit Verdrag;
(c) de uitvoering, die niet is vastgelegd op een fonogram, wordt uitgezonden door middel van een uitzending, die wordt beschermd ingevolge artikel 6 van dit Verdrag."
5.3 Onderdeel B.1 keert zich tegen het oordeel van het hof dat onder "uitvoering, die niet is opgenomen op een fonogram" in art. 32 lid 1, onder d, Wnr slechts audio-uitvoeringen die rechtstreeks ("live") worden uitgezonden moeten worden begrepen. Deze uitleg is volgens het onderdeel te beperkt en daarom onjuist.
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld, omdat de uitleg van het hof juist is. Art. 32 lid 1, onder c en onder d, Wnr zijn rechtstreeks ontleend aan art. 4, onder b en onder c, van de Conventie van Rome. Dat de wetgever op deze punten een uitbreiding ten opzichte van de hier bedoelde toepassingscriteria van de Conventie van Rome heeft beoogd, valt noch uit de tekst noch uit de parlementaire geschiedenis van de Wnr af te leiden.
Waar art. 4, onder c, van de Conventie van Rome blijkens de gegevens vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 30 wordt geacht uitsluitend betrekking te hebben op audio-uitvoeringen die rechtstreeks door de omroeporganisatie worden uitgezonden, en dit - naar ook in cassatie niet wordt bestreden - ook van oudsher de aan die bepaling gehechte betekenis is, moet worden aangenomen dat onder "uitvoering, die niet is opgenomen op een fonogram" in art. 32 lid 1, onder d, Wnr slechts audio-uitvoeringen kunnen worden begrepen die rechtstreeks door de omroeporganisaties worden uitgezonden. Aan deze bepaling kan dan ook niet een aanspraak ter zake van beelddragers worden ontleend, zoals die door Thuiskopie wordt verlangd.
5.4 Op het voorgaande stuiten ook de onderdelen B.2 en B.3 af. Onderdeel B.4, dat moet worden behandeld omdat de voorwaarde waaronder het is voorgesteld blijkens het hiervoor overwogene is vervuld, klaagt over het oordeel van het hof in rov. 5.11 dat de door Thuiskopie onder II gevorderde verklaring voor recht in haar geheel moet worden afgewezen, omdat deze te ruim is geformuleerd. Het onderdeel faalt omdat het hof kennelijk en in het licht van de gedingstukken niet onbegrijpelijk in het door Thuiskopie gevorderde niet een vordering van minder vergaande strekking heeft gelezen die wel voor toewijzing in aanmerking zou komen.
WIPO-Verdrag
6.1 De onderdelen C.1-C.4 keren zich tegen rov. 5.12, waarin het hof het betoog van Thuiskopie verwierp dat het ontzeggen van aanspraken van uitvoerende kunstenaars uit niet-Rome-landen op thuiskopiegelden in strijd is met art. 7, art. 11 en in het bijzonder art. 16 lid 2 (de zogeheten driestappentoets) van het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (het WPPT, Verdrag van 20 december 1996, Trb. 1998, 248). Het hof overwoog daartoe dat het beroep op deze bepalingen van het WPPT doel mist omdat Nederland het WPPT (nog) niet heeft geratificeerd. Daarnaast overwoog het hof dat Thuiskopie zich, anders dan zij kennelijk meent, ook na ratificatie van het WPPT niet rechtstreeks zou kunnen beroepen op de door haar aangehaalde bepalingen van dat verdrag, aangezien deze bepalingen zich tot de wetgever(s) richten.
6.2 Onderdeel C.1 keert zich hiertegen met een beroep op art. IIIa van de Aanpassingswet Auteurswet 1912 (Wet van 6 juli 2004, Stb. 2004, 336) dat het toepassingsgebied van het WPPT volgens het onderdeel uitbreidt in die zin dat op grond van dit artikel uitvoerende kunstenaars reeds thans (vóór ratificatie van het WPPT) en bovendien rechtstreeks aanspraak kunnen maken op de rechten uit de Wnr die corresponderen met de bepalingen uit het WPPT. Het onderdeel faalt op de gronden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 38. De op onderdeel C.1 voortbouwende onderdelen C.2 en C.3 delen het lot daarvan. Onderdeel C.4 keert zich tegen de overweging dat Thuiskopie zich ook na ratificatie van het WPPT niet rechtstreeks zou kunnen beroepen op de desbetreffende bepalingen van dat verdrag. Nu deze overweging kennelijk ten overvloede is gegeven, kan het onderdeel bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
Slotsom
7. Wegens de gegrondheid van de onderdelen A.1, A.6 en A.7 alsmede van het middel in het incidentele beroep kan het bestreden arrest van het hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, voorzover daarin de door Thuiskopie ingestelde vordering onder I werd afgewezen, deze vordering alsnog toe te wijzen. De Hoge Raad ziet aanleiding de kosten van het geding in feitelijke instanties en in cassatie te compenseren.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 13 september 2007;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 april 2005, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat buitenlandse uitvoerende kunstenaars wier uitvoeringen zijn opgenomen op een fonogram als bedoeld in art. 32 lid 1, onder c, in verbinding met lid 2 Wnr, aanspraak hebben op de thuiskopievergoeding;
wijst de vordering van Thuiskopie voor het overige af;
compenseert de kosten van het geding in feitelijke instanties en van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 november 2009.