ECLI:NL:HR:2009:BJ7007

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01963
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en omgangsregeling in familierechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een verzoek tot echtscheiding en de vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en de vrouw, die beiden ouders zijn van twee minderjarigen. De vrouw heeft op 29 september 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam, waarin zij echtscheiding verzocht en het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen aan haar wilde toebedelen. De rechtbank heeft op 20 februari 2006 de echtscheiding uitgesproken en de vrouw belast met het ouderlijk gezag. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij hij de beschikking van de rechtbank wilde vernietigen en een omgangsregeling wilde vaststellen. Het hof heeft op 29 november 2006 de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en het gezag. Op 13 februari 2008 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. De vader werd de omgang met de dochter ontzegd voor onbepaalde tijd en met de zoon voor drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking. De man heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissingen. De Hoge Raad heeft op 30 oktober 2009 de klachten van de man in cassatie verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

30 oktober 2009
Eerste Kamer
08/01963
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.S. van Muijden, thans mr. L.C.W.M. van Kessel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift, gedateerd 29 september 2005, bij de rechtbank Rotterdam ingediend heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en onder meer verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de dochter], geboren [geboortedatum] 2001 en [de zoon], geboren [geboortedatum] 2005 (hierna: de minderjarigen) aan haar zal worden toebedeeld.
Binnen de gestelde termijn heeft de man geen verweerschrift ingediend bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 februari 2006 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de vrouw belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en primair verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank en subsidiair de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het belasten van de vrouw met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te vernietigen en daarbij verzocht tussen de man en de minderjarigen een omgangsregeling vast te stellen. De vrouw heeft verweer gevoerd.
Na een mondelinge behandeling heeft het hof bij tussenbeschikking van 29 november 2006 de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht betreffende het gezag en de omgang een onderzoek te doen en daaromtrent rapport en advies uit te brengen.
Bij beschikking van 13 februari 2008 heeft het hof de bestreden beschikking, voor zover het de gezagsvoorziening betreft bekrachtigd en, voor het overige opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, bepaald dat de vader de omgang met [de dochter] voor onbepaalde tijd zal worden ontzegd en de omgang met [de zoon] voor de duur van drie jaar zal worden ontzegd, te rekenen vanaf 13 februari 2008.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide beschikkingen van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 17 september 2009 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 oktober 2009.