ECLI:NL:HR:2009:BJ6949

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01539
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak betreffende diefstal van portemonnee op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een portemonnee op de luchthaven Schiphol. De verdediging stelde dat de verdachte de portemonnee had gevonden en verzocht om getuige [betrokkene 1] te horen. Het Hof had dit verzoek afgewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze afwijzing ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad merkte op dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de niet-betwisting van de verdachte betekende dat hij erkende de portemonnee te hebben gestolen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een goed gemotiveerde afwijzing van getuigenverzoeken in strafzaken, vooral wanneer de verdediging een alternatieve lezing van de feiten aanvoert.

Uitspraak

3 november 2009
Strafkamer
nr. 08/01539
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 18 september 2007, nummer 23/006020-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 14 september 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, waaronder een geldbedrag van 195 euro, toebehorende aan [betrokkene 1]."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 14 september 2006 ben ik per vliegtuig op de luchthaven Schiphol aangekomen. Hierna ben ik naar de telefoonpaal in de centrale hal gelopen. Ik zag de man die later door u is aangehouden. Ik zag dat deze man de glazen scheidingswandjes van de telefoonpaal aan het schoonmaken was. Mijn treinkaartje legde ik direct naast de telefoon neer, tussen de telefoon en het glazen scheidingswandje. Hierop legde ik weer mijn grote zware lederen portemonnee.
Toen ik het telefoongesprek beëindigde, bemerkte ik dat ik mijn portemonnee kwijt was. Vervolgens heb ik op het politiebureau mijn verhaal gedaan en bent u met mij teruggegaan naar de telefoonpaal. U wees mij op een persoon die een andere telefoonpaal aan het schoonmaken was. Ik herkende deze man als degene die bij de telefoonpaal aan het schoonmaken was, alvorens ik ging bellen. Terwijl ik met u recht op deze man afliep, zag ik dat hij, nadat hij in onze richting had gekeken, iets aan de rechterzijde van de telefoon legde, waar hij op dat moment aan het schoonmaken was. Hierop hoorde ik dat u enkele vragen aan de man stelde en vervolgens zag ik dat u iets pakte dat de man zojuist rechts van de telefoon had neergelegd. Direct hierop herkende ik mijn portemonnee. Ik zag dat zodra we het politiebureau binnenkwamen, de man een bundeltje bankbiljetten uit de borstzak van zijn overall haalde en aan u gaf. In de portemonnee bevonden zich 195 euro en 95 Engelse pond, mijn rijbewijs en wat creditcards."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 14 september 2006 was ik op de luchthaven Schiphol aan het werk als schoonmaker. Bij een telefoonpaal had ik naast de telefoon een portemonnee zien liggen. Ik heb deze portemonnee gepakt en ik heb het geld eruit gehaald en in de zak van mijn overall gestoken. Toen de politie kwam had ik de portemonnee in mijn hand."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het verzoek van de raadsman tot het oproepen van een getuige heeft afgewezen.
3.2.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een schrijven van de raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, van 10 september 2007 gericht aan de Advocaat-Generaal bij het Hof. Dit schrijven houdt onder meer het volgende in:
"In de zaak met opgemeld ressortnummer bericht ik u op te treden als raadsman van cliënt, [verdachte] (...) zulks als opvolgend raadsman na mr. Ten Wolde. (...)
Met het oog op de aanstaande zitting doe ik u dan ook de navolgende verzoeken:
- (...)
- tegen de zitting op te roepen de getuige, [betrokkene 1] (...).
Cliënt is in eerste aanleg veroordeeld terzake van diefstal, terwijl cliënt ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Ik wens de getuige te kunnen ondervragen over de inhoud van haar aangifte, over de feitelijke gang van zaken, in hoeverre zij zich heeft gebaseerd op eigen waarnemingen danwel achteraf heeft geconcludeerd hoe de feitelijke gang van zaken moet zijn geweest. In hoeverre heeft aangever dan ook conclusies gepresenteerd als feiten in de aangifte? (...)"
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van de terechtzitting van 18 december 2007 houdt het volgende in:
"Bij brief d.d. 10 september 2007 heb ik de AG eveneens verzocht getuige [betrokkene 1] tegen de zitting van heden op te roepen. Dat verzoek tot getuigenverhoor handhaaf ik.
Cliënt is in eerste aanleg veroordeeld terzake van diefstal, terwijl cliënt ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt.
Ik wens de getuige te kunnen ondervragen over de inhoud van haar aangifte, over de feitelijke gang van zaken, in hoeverre zij zich heeft gebaseerd op eigen waarnemingen danwel achteraf heeft geconcludeerd hoe de feitelijke gang van zaken moet zijn geweest. In hoeverre heeft aangever dan ook conclusies gepresenteerd als feiten in de aangifte? Zij kan daarover nader verklaren.
Verhoor van de getuige is te meer noodzakelijk (danwel vergelijkbaar met het criterium dat het horen van de getuige in het belang van de verdediging moet worden geacht) doordat:
- cliënt ontkent de gang van zaken zoals waarover door aangever is verklaard
- cliënt stelt dat hij een portemonnee heeft gevonden en niet heeft gestolen
- de politierechter cliënt in eerste aanleg heeft veroordeeld wegens het primair ten laste gelegde feit diefstal (niet wegens de subsidiair tenlastegelegde verduistering)
- de politierechter de verklarmg van [betrokkene 1] tot het bewijs heeft gebezigd."
3.2.3. Dat proces-verbaal houdt voorts in:
"De raadsheer deelt mede dat ingekomen is een brief van de raadsman van 10 september 2007 aan de advocaat-generaal bij het ressortsparket waarin wordt verzocht de aangeefster [betrokkene 1] als getuige op te roepen voor de terechtzitting van heden (...).
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede zich te verzetten tegen schorsing van het onderzoek teneinde de getuige [betrokkene 1] alsnog te horen. Door afwijzing van het verzoek wordt de verdachte niet in redelijkheid in zijn verdediging geschaad. (...)
De raadsman deelt desgevraagd mede de door hem gedane verzoeken te handhaven. Hij deelt hiertoe mede dat het zwaartepunt van het bewijs ligt in de verklaring van [betrokkene 1] en het in het belang van de verdediging noodzakelijk is dat zij als getuige wordt gehoord.
De raadsheer deelt mede dat het verzoek tot schorsing van het onderzoek teneinde [betrokkene 1] als getuige te horen wordt afgewezen omdat het hof van oordeel is dat een verhoor van [betrokkene 1] redelijkerwijs niet noodzakelijk wordt geacht. Het hof overweegt daartoe dat de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring weliswaar voor de bewijslevering is gebezigd in het vonnis waarvan beroep, doch de beschrijving die van de feitelijke gang van zaken in die verklaring is gegeven is feitelijk en begrijpelijk. De enkele, in de kern niet nader gemotiveerde betwisting is ontoereikend voor het aannemen van bedoelde noodzaak. Het hof overweegt ten overvloede dat ook overigens - gegeven de motivering van het verzoek - niet valt in te zien dat en hoe het verdedigingsbelang met een verhoor van [betrokkene 1] is gediend. Verdachte heeft bovendien niet betwist dat hij de portemonnee heeft gepakt en daaruit geld heeft gehaald en het geld in zijn zak heeft gestopt."
3.3. In het licht van de door de verdediging betrokken stelling dat de verdachte de portemonnee heeft gevonden, is de afwijzing van het verzoek om de getuige [betrokkene 1] te horen, ontoereikend gemotiveerd. Het oordeel van het Hof dat de - tot het bewijs gebezigde - verklaring van de getuige [betrokkene 1] "feitelijk en begrijpelijk is" en dat de betwisting van de verdachte niet nader is gemotiveerd, kan die afwijzing niet dragen. Dat geldt ook voor 's Hofs oordeel dat de verdachte niet heeft betwist dat hij de portemonnee heeft gepakt. Anders dan het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen kan uit die niet-betwisting immers niet zonder meer volgen dat de verdachte erkent dat hij de portemonnee heeft gestolen.
3.4. De in het middel vervatte motiveringsklacht slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 3 november 2009.