ECLI:NL:HR:2009:BJ6927

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00534
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • C.H.W.M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering en verkeersveiligheid bij overtreding van de WAM

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1981, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Breda. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.C. Oudijk. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak betreft een overtreding van artikel 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), waarbij de verdachte haar motorrijtuig niet had verzekerd, wat de verkeersveiligheid in gevaar bracht. Het Hof had in zijn strafmotivering de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke werkstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, passend was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht het belang van de verkeersveiligheid had betrokken bij de strafmotivering. Het middel dat door de verdediging was voorgesteld, werd als tevergeefs verworpen. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof en verwierp het beroep.

Uitspraak

10 november 2009
Strafkamer
nr. 08/00534
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 februari 2008, nummer 22/003831-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Breda, locatie Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen" te Breda.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de strafmotivering niet zonder meer begrijpelijk is.
2.2. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straf en bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Blijkens een haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2007, is de verdachte reeds eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Daarbij is in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende het tijdvak 6 januari 2006 tot en met 2 juli 2006 de verplichting gehad haar motorrijtuig te verzekeren. Door haar motorrijtuig niet te verzekeren heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Tevens heeft zij nagelaten om aan een daartoe bevoegde ambtenaar schriftelijk aan te tonen dat het motorrijtuig wel was verzekerd.
Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke werkstraf in de vorm van een taakstraf van na te melden duur, gecombineerd met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen passend en geboden is."
2.3. Art. 34, derde lid, in verbinding met art. 30, zesde lid, Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) houdt in dat bij veroordeling van degene die niet aan de in art. 34, eerste lid, WAM bedoelde vordering tot het aantonen dat aan de verzekeringsplicht is voldaan, hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor ten hoogste een jaar kan worden ontzegd. Deze bepaling duidt erop dat de wetgever bij overtreding van art. 34, eerste lid, WAM de veiligheid van het verkeer betrokken acht. Het Hof heeft in zijn strafmotivering dus terecht het belang van de verkeersveiligheid in aanmerking genomen (vgl. HR 24 november 1987, LJN AD0076, NJ 1989, 84).
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 10 november 2009.