ECLI:NL:HR:2009:BJ6924

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00377
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak inzake bewijsvoering en denaturering van de verklaring van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, was in hoger beroep veroordeeld voor het opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigenen van een personenauto, toebehorende aan benadeelde partij 1. De verdachte had de auto op 27 oktober 2006 geleend van de eigenaresse, maar deze was niet teruggebracht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een verklaring van de verdachte, die was opgenomen in de aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank, als bewijsmiddel had gebruikt, terwijl deze verklaring niet in het proces-verbaal van de terechtzitting was opgenomen. Dit was in strijd met de geldende bewijsregels, aangezien het proces-verbaal de enige bron is voor de ter terechtzitting afgelegde verklaringen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, maar alleen voor wat betreft de beslissingen ter zake van het tenlastegelegde feit, de oplegging van de ISD-maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

10 november 2009
Strafkamer
Nr. 08/00377
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 2007, nummer 23/002169-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, de oplegging van de ISD-maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de ten behoeve van haar aan verzoeker opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof bij de bewijsvoering een door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 27 oktober 2006 in (de gemeente) Den Helder opzettelijk een personenauto (merk: Fiat, type: Cinquecento), toebehorende aan [benadeelde partij 1], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten in bruikleen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Pleegplaats: Den Helder
Ik ben eigenaresse van een personenauto, merk Fiat, type Cinquecento. Op 27 oktober 2006 om 23.20 uur heb ik voornoemde Fiat aan mijn vriend [betrokkene 1] uitgeleend. [Betrokkene 1] was toen samen met [verdachte]. Aangezien [betrokkene 1] geen rijbewijs heeft zou [verdachte] rijden. Ik heb [verdachte] niet specifiek toestemming gegeven om in mijn auto te rijden maar omdat [betrokkene 1] met hem mee zou gaan en [betrokkene 1] [verdachte] kende, voorzag ik geen problemen. Vervolgens zijn ze samen weggereden. Ik wist niet waar ze heen zouden gaan, [betrokkene 1] had tegen met gezegd dat ze binnen een uur terug zouden zijn. Vervolgens kwam [betrokkene 1] op zaterdag 28 oktober 2006 weer thuis. [Betrokkene 1] zei me dat [verdachte] mijn auto zo zou terugbrengen. Tot nu toe heeft [verdachte] mijn auto nog steeds niet teruggebracht."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 maart 2007, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 27 oktober 2006 de auto van [benadeelde partij 1] min of meer geleend. Ik heb de auto niet meer bij de eigenares teruggebracht."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt als verklaring van de verdachte in:
"Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4, zeg ik u dat ik deze ontken te hebben gepleegd. Ik heb er nu geen zin meer in om erover te praten en ik verwijs naar mijn eerder afgelegde verklaringen.
Voor wat betreft mijn persoonlijke omstandigheden merk ik op dat ik niet blij ben met de wijze waarop de Reclassering heeft gewerkt. Ik ben namelijk van mening dat als ik moet veranderen, ik dat zelf zal moeten willen."
2.5.1. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het proces-verbaal van de terechtzitting in beginsel de enige kenbron is voor de ter terechtzitting in acht genomen vormen en de inhoud van de ter terechtzitting afgelegde verklaringen van de verdachte (vgl. HR 22 november 2005, LJN AU1993, NJ 2006, 219).
2.5.2. Het hiervoor onder 2.3 sub b genoemde bewijsmiddel en de tot het bewijs gebezigde inhoud daarvan zijn in gelijke bewoordingen opgenomen in de aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank. Het Hof heeft dat onderdeel van de bewijsvoering dus klaarblijkelijk aan die aanvulling ontleend.
Het stond het Hof niet vrij die verklaring tot het bewijs te bezigen nu die verklaring niet voorkomt in het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank en, anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2007, LJN BD6375, NJ 2007, 647, in dat proces-verbaal wat betreft de inhoud van die verklaring evenmin naar de aanvulling op het vonnis wordt verwezen.
2.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, de sanctieoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 1];
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 10 november 2009.