2.2. Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2007 heeft de raadsvrouwe het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota, inhoudende onder meer:
"Ik vind, en hopelijk bent u dat met mij eens, dat als vastgesteld wordt dat een (mede-)verdachte leugenachtig verklaart (zodanig leugenachtig verklaart als [betrokkene 1] heeft gedaan) dat dat consequenties moet hebben voor de vraag of de andere feiten waarin door [betrokkene 1] belastend over cliënt is verklaard bewezen kunnen worden verklaard.
Daarbij gaat het wat mij betreft in de eerste plaats om de feiten 3, 4 en 5.
Nu is het natuurlijk zo dat [betrokkene 1] zichzelf in deze zaken niet helemaal vrijgepleit heeft, hij heeft immers erkend dat hij een rol heeft gespeeld, maar wijst daarbij wel [verdachte] aan als de kwade genius. [Verdachte] zou de planning hebben gedaan, hij zou ook degene zijn geweest die de woningen betreden had, en hij zou tenslotte ook de buit ter hand hebben genomen.
Voor de feiten 3 en 5 is naast de aangifte slechts [betrokkene 1]s belastende verklaring voor handen. Met andere woorden: er is geen ander bewijs, in de vorm van getuigenverklaringen of technisch bewijs.
Alleen voor feit 4 is er wel nader aanvullend bewijsmateriaal, namelijk een positieve geurherkenning.
Zo'n geurherkenning kan, gelet op de jurisprudentie, gelden als ondersteunend bewijsmateriaal. Mits natuurlijk de geurproef is afgenomen conform de geldende eisen. (...)
Het kan natuurlijk zijn dat u van mening bent dat het geursporenonderzoek wel aan het bewijs kan bijdragen. Maar dan moet het bewijsmateriaal dat het ondersteunt echter wel betrouwbaar en geloofwaardig zijn.
De verklaring van [betrokkene 1] op dit punt kun je niet als zodanig aanmerken, ook al denkt de rechtbank daar anders over. Feit is en blijft namelijk dat de verklaring van [betrokkene 1] dat hij niet in de woning aan [b-straat] is geweest overduidelijk leugenachtig is. Want waar [betrokkene 1] zegt dat hij helemaal niet in de woning aan [b-straat] is geweest, kan je op basis van het schoensporenonderzoek van de TR geen andere conclusie trekken dat dat toch het geval is geweest.
Op een matras in de woonkamer is namelijk een schoenafdruk aangetroffen (een afdruk waarvan [betrokkene 1] zegt dat die door cliënt is gemaakt) die evenwel, gelet op het profiel (en dus het merk schoen) en de afmetingen niet afkomstig kan zijn van cliënt (die heeft immers maar maat 42) maar wel overeenkomsten vertoont met het profiel van de schoen van [betrokkene 1] (die maat 46 heeft).
De geconstateerde onbetrouwbaarheid van [betrokkene 1] in combinatie met het ontbreken van ander hard bewijs (zoals vingerafdrukken, DNA sporen etc etc) maakt dat ik u vraag [verdachte] ook voor de feiten 3, 4 en 5 vrij te spreken."