ECLI:NL:HR:2009:BJ5403
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verdeling van opgebouwde pensioenrechten in het kader van een echtscheiding
In deze zaak heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage met de vordering om te verklaren voor recht dat de man gehouden is om een tijdsevenredig deel van de door hem opgebouwde pensioenrechten aan haar af te dragen. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen in een vonnis van 24 december 2003. Hierop heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar zij haar eis heeft vermeerderd. Het hof heeft op 30 januari 2008 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen deze beslissing heeft de vrouw cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De man is in deze procedure niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De zaak is door de advocaat van de vrouw toegelicht, en de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen op basis van artikel 81 RO. De advocaat van de vrouw heeft op 12 juni 2009 schriftelijk gereageerd op deze conclusie. De Hoge Raad heeft op 11 september 2009 het beroep verworpen en de vrouw in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de man op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.