ECLI:NL:HR:2009:BJ5201

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43919
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor belastingschuld en de betekenis van niet verder bemoeilijken

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkstelling van X B.V. voor door A te Q verschuldigde omzetbelasting en loonbelasting. De belanghebbende was bij beschikking van de Ontvanger op 7 februari 2003 aansprakelijk gesteld. Na bezwaar tegen deze beschikking, heeft de Ontvanger de beschikking gehandhaafd. Het Hof heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de aansprakelijkstelling verminderd. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad behandelt de zaak en oordeelt dat de mededeling aan de belastingschuldige dat niet verder wordt bemoeilijkt, niet gelijk kan worden gesteld aan kwijtschelding van de belastingschuld. De Hoge Raad stelt vast dat deze mededeling niet leidt tot het vervallen van de belastingschuld of tot het niet langer in gebreke zijn van de belastingschuldige. De Hoge Raad wijst erop dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.

Uitspraak

nr. 43.919
14 augustus 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 januari 2007, nr. BK-04/00938, betreffende een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990.
1. Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende is bij beschikking van de Ontvanger van 7 februari 2003 aansprakelijk gesteld voor door A te Q (h.o.d.n. B) verschuldigde omzetbelasting en loonbelasting, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de aansprakelijkstelling verminderd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door mr. J.A. Booij, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het negende middel berust onder meer op de opvatting dat het niet verder bemoeilijken van een belastingschuldige gelijk moet worden gesteld met kwijtschelding van de belastingschuld, met als gevolg dat er geen grond meer bestaat voor aansprakelijkheid. Dit middel faalt. Indien de ontvanger aan een belastingschuldige die in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld meedeelt dat hij hem niet verder zal bemoeilijken, heeft dit niet tot gevolg dat die belastingschuld ophoudt te bestaan. Evenmin leidt een dergelijke mededeling ertoe dat de belastingschuldige niet langer in gebreke is.
3.2. De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2009.